John von Neumann
in de jaren 1950

Neutrale wetenschapper?

Na de oorlog werd Von Neumann lid van de U.S. Atomic Energy Commission, een presidentieel adviesorgaan dat veel, zo niet alles, in de melk te brokkelen had over de atoombewapening. Hij was een sterke voorstander van de ontwikkeling van de waterstofbom – de ‘superbom’ zoals die toen nog heette – en hij geloofde in een Pax Americana, die volgens hem alleen door kracht afgedwongen kon worden. Toen de Russen eveneens de beschikking kregen over een atoombom, stelde hij alles in het werk om het proces op gang te brengen dat later ‘de wapenwedloop’ is gaan heten. Naar buiten toe nam hij de pose aan van apolitiek expert, van neutrale wetenschapper, maar achter de schermen ijverde hij met vuur voor een bepaalde politiek. Hij heeft in deze periode een zeer belangrijke verborgen historische rol gespeeld door de uiterst effectieve wijze waarop hij zijn wetenschappelijke kennis en talent in dienst stelde van zijn sterke politieke overtuiging. Er kwam een moment waarop ook president Eisenhower geen greep meer had op het bewapeningsproces. In die zin heeft Von Neumann meer dan wie ook zijn stempel gedrukt op de moderne tijd: met enige overdrijving kun je stellen dat hij degene is die heeft gezorgd voor de elektronische computer en voor de atoombewapening.

Men heeft wel geopperd dat zijn politieke houding werd ingegeven door angst voor de grote Russische Beer die hij uit het kleine Hongarije had meegenomen, maar waarschijnlijker is dat hij gewoon nuchter de ratio van de situatie liet gelden. Hij was een Realpolitiker, hij vergiste zich liever door een overmaat aan wantrouwen dan door wishful thinking over de aard van de mensen en de maatschappij. In dat opzicht heeft men hem wel kilheid en meedogenloosheid verweten, maar dan vergeet men dat beide noodzakelijke ingrediënten zijn van de wetenschappelijke houding: de wetenschapper dient het vermogen te bezitten om koel en rationeel op elke situatie te reageren, om de feiten onder ogen te zien, om te willen weten en tegelijkertijd gedispassioneerd en objectief elke redenering tot de uiterste consequentie door te voeren. En Von Neumann was vóór alles een wetenschapper. Sommige van zijn uitspraken maken de verwijten tegen hem echter wel begrijpelijk. Hij zei plompverloren dat de risico’s voor het nageslacht en de vele doden die atoomproeven en een eventuele kernoorlog de mensheid zouden kosten het politieke doel waard waren en sommige uitlatingen van hem konden zo uit The Godfather afkomstig zijn. Dat laatste klinkt onvriendelijker dan het is, want de mafiosi grepen ideologisch terug op de Romeinen en die hadden het weer van de Grieken, en met name voor de Atheners uit het oude Griekenland had Von Neumann bewondering. Hij had altijd een stukgelezen exemplaar bij zich van ‘De Peloponnesische Oorlog’ van Thucydides. Vooral van het hoofdstuk over de Atheense militaire expeditie naar het eiland Melos en de discussie die zich tussen de Atheners en de Meliërs ontspint over hun onderlinge machtsverhoudingen kon hij niet genoeg krijgen. Hij bewonderde daarin de nuchterheid van de Atheners en hun vermogen om te abstraheren van irrationele sentimenten als ‘eer’ en ‘trouw’. Eén passage haalde hij graag aan als het ging over geopolitieke verhoudingen:

Wij zijn van oordeel dat wij beiden moeten bereiken wat mogelijk is volgens ons werkelijke inzicht, omdat gij evengoed weet als wij, dat in de menselijke verhoudingen het recht geldt, als de noodzaak daartoe voor beide partijen gelijk is, maar dat de sterkere doet wat in zijn macht ligt en de zwakkere het zich laat welgevallen.
(Boek V, 89,)

Hoempapamuziek en variétéliedjes

Von Neumann maakte niet de indruk van een gecompliceerde persoonlijkheid. Hij was beminnelijk en gelijkmatig; alleen de mensen die hem van nabij kenden merkten iets van zijn gespannen intensiteit, zijn ambitieusheid en trots. Zijn geneugten en vertier waren eenvoudig en hij leidde een geregeld, zij het hardwerkend, leven. Hij was geen Norbert Wiener die alleen creatief wiskunde kon bedrijven als hij depressief was en hij had ook nauwelijks andere excentrieke trekken. Zijn genie lijkt zonder raadsels: hij had gewoon betere hersenen dan de meeste mensen, zijn creatieve vermogens waren groter, zijn denkkracht dieper. Maar als we dat accepteren roept de grootheid van Von Neumann toch een paar vragen op. Als het bedrijven van wiskunde of wetenschap in de grond een soort esthetica is en er dus in dit opzicht geen principieel verschil is tussen de kunstenaar en de wetenschapper, zoals onder anderen betoogd wordt door de wiskundige Jacques Hadamard, hoe komt het dan dat hij totaal geen gevoel en waardering had voor kunst? Von Neumann zelf zou wellicht op die vraag geantwoord hebben dat dat lag aan de kwaliteit van de kunst en daarin zouden we een heel eind met hem kunnen meegaan. Maar niet helemaal. Want hij hield van geen enkele van wat wel genoemd wordt ‘hogere’ kunstuiting. Hij gaf bij wijze van spreken niets om Bach en niets om Titiaan. Maar hij hield wel van hoempapamuziek en variétéliedjes en op het gebied van de poëzie ging er voor hem niets boven de limerick. Het verschil met zijn wetenschappelijke sensibiliteit lijkt te groot. Het valt nog te begrijpen dat ver van elkaar verwijderde mentale faculteiten ongelijk met talenten zijn toegerust, of ten opzichte van elkaar in ontwikkeling achterblijven, maar dat twee zo dicht bij elkaar liggende sensibiliteiten zo verschillend zijn – het blijft raadselachtig.

Een andere vraag is waarom hij volstrekt niet geïnteresseerd was in ‘filosofie’. Opnieuw zouden we hem kunnen laten antwoorden dat dat lag aan de kwaliteit van het filosofisch gedachtegoed en misschien kunnen we nu nog verder met hem meegaan, maar weer niet helemaal. Want hij leek afkerig van elke vorm van ‘interpretatie’. Zelfs de tantaliserende filosofische consequenties van de quantummechanica – die hij een rigoureuze wiskundige grondslag had gegeven – interesseerden hem niet en in het beroemde debat tussen Einstein en Bohr mengde hij zich niet. Hij was, zeiden wiskundigen die hem goed hebben gekend, altijd alleen maar geïnteresseerd in de ‘algebra’ van iets. Het leek of hij de wiskunde de enige taal vond waarin zinvol over de wereld gesproken kon worden, daarbuiten was er niets dan sound and fury. Maar ook de wiskunde is slechts zinvol voor zover zij iets ‘betekent’ en het is deze ‘betekenis’ die de meesten van ons zo intrigeert. Behalve Von Neumann. Of vond hij ‘interpretatie’ wel interessant, maar puur een subjectieve kwestie? Zoiets als religie en daar praat je niet over? Je zou het willen weten, maar niemand schijnt het hem ooit gevraagd te hebben.

Totale ontreddering

In de zomer van 1955 kreeg hij pijn in zijn linkerschouder. Er werd beenkanker geconstateerd, het was al uitgezaaid.

De dood was voor hem iets onvoorstelbaars. Toen Von Neumann besefte dat hij ongeneeslijk ziek was, besefte hij ook dat hij zou ophouden met denken, en dat was niet te verdragen, niet te bevatten. Zijn hele leven had hij een sterk gevoel van onkwetsbaarheid gehad, zo sterk dat het op anderen oversloeg: veel mensen die hem kenden waren verbaasd toen ze hoorden dat hij kanker had, ze hadden zich nooit kunnen voorstellen dat hij ook zulke risico’s liep. Zijn hele leven ook was hij agnost geweest – althans die houding had hij altijd aangenomen – maar nu bekeerde hij zich uitgerekend tot het katholieke geloof en liet geregeld een priester komen. Er gaapte kennelijk, zei zijn vriend Stanislaw Ulam, een diepe kloof tussen wat hij bereid was verbaal en logisch met anderen te bespreken en zijn diepste zieleroerselen.

Toen zijn geest – zijn geest! – het langzaam begaf volgde de totale psychische ontreddering: paniek, gillen van angst, elke nacht. Hij stierf op 8 februari 1957, vijfenvijftig jaar oud.

Je zou willen dat de gruwelijke details over zijn terminale lijden nooit in de openbaarheid waren gekomen. Hij had er recht op bij het publiek alleen bekend te zijn zoals hij was toen hij nog over zijn volle verstandelijke vermogens beschikte. Het grote publiek wil nu eenmaal graag meesmuilen om het demasqué van de grote persoonlijkheid, die uiteindelijk ‘ook maar een mens’ blijkt te zijn. Zelfs zijn biograaf, Steve J. Heims, bezondigt zich aan die houding. Het hoofdstuk waarin Von Neumanns laatste jaren worden beschreven heet zelfs ‘Only human, in spite of himself’ en de teneur is dat op Von Neumanns sterfbed het voorhang van zijn beheerste, rationele verschijning scheurde en daarachter de ‘werkelijke’, de ‘menselijke’ Von Neumann tevoorschijn kwam. Veel logischer is het echter te zeggen dat het deerniswekkende wezen dat daar gillend lag te sterven al lang John von Neumann niet meer was.


terug naar het begin



Links:


John von Neumann (1).

John von Neumann (2).

John von Neumann: computing's cold warrior

Von Neumann's Universal Constructor.

Self-replication and nanotechnology.

Hoofdstuk 5 van Advanced Automation for Space Missions

Natuurkunde opzijnbest.nl.
De beste links over natuurkunde voor u verzameld.

Literatuur

Jacques Hadamard, The Psychology of Invention in the Mathematical Field, Princeton University Press, Princeton 1945.
Steve J. Heims, John von Neumann and Norbert Wiener. From Mathematics to the Technologies of Life and Death, MIT Press, Cambridge, Massachusetts, 1980.
T. Legendi en T. Szentivanyi, Leben und Werk von John von Neumann, Bibliographisches Institut, Mannheim 1983.
Joel Shurkin, Engines of the Mind, Norton, New York 1984.
Thucydides, De Peloponnesische Oorlog, vertaling: M.A. Schwartz, Atheneum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1986.
Stanislaw M. Ulam, Adventures of a Mathematician, Charles Scribner's Sons, New York 1976.
Stanislaw M. Ulam, Science, Computers and People from the Tree of Mathematics, Birkhäuser, Boston 1986.
Eugene P. Wigner, Symmetries and Reflections, Indiana University Press, Bloomington/Londen 1967.

Copyright © 1991 Jos den Bekker. Verschenen in Intermediair van 8 maart 1991. Deze tekst is niet bestemd voor verdere verspreiding.

Valid HTML 4.01! Valid CSS!