Copyright ©
Jos den Bekker
Verschenen in
Intermediair van
8 maart 1991.

John von Neumann
in de jaren 1940

In de tijd van het
Luthers Gymnasium

Edward Teller

Leo Szilard

Eugene Wigner

John von Neumann

Het is een vaak verteld verhaal: de fysici van het legendarische Manhattan Project in Los Alamos (belast met de ontwikkeling van de eerste atoombom) hadden de buitenissige theorie dat de Hongaren van oorsprong marsbewoners zijn. Eeuwen geleden al waren ze van hun planeet vertrokken en hadden zich in Midden-Europa gevestigd, waar ze hun buitenaardse oorsprong verborgen hielden uit angst voor uitroeiing door naburige volkeren. Maar drie kenmerken verraadden hen. Ten eerste hun zwerfzucht: overal in de wereld kwam je ze tegen. Ten tweede hun taal: het Hongaars is met geen enkele andere taal verwant, behalve met het Fins en het Ests (maar de Finnen en de Esten zijn eigenlijk lang geleden uitgezworven Hongaren). En ten derde, het belangrijkste kenmerk: onder hen bevonden zich mensen die meer wisten dan goed was voor sterfelijke aardbewoners – en inderdaad, het Hongaarse volk heeft in deze eeuw een buitengewoon aantal genieën voortgebracht die een groter stempel op de wiskunde en de fysica hebben gedrukt dan statistisch te verwachten is van zo’n klein land. En allemaal kenden ze elkaar en hadden bovendien merendeels op dezelfde middelbare school gezeten (het Luthers of Evangelisch Gymnasium te Boedapest). Enkele namen: Edward Teller (de vader van de waterstofbom), Leo Szilard (kernfysicus, schreef samen met Einstein, Fermi en Wigner – ook een Hongaar, zie verderop – de brief aan president Roosevelt waarin deze werd gewezen op de mogelijkheid van een kernbom), Eugene (oorspronkelijk Jenö) Wigner (theoretisch fysicus, pionier op het gebied van de atoom- en kernfysica, Nobelprijswinnaar), Dennis Gabor (uitvinder van de holografie, Nobelprijswinnaar).

Maar de grootste onder hen, degene die ook door zijn mede-Hongaarse bollebozen als veruit de geniaalste werd beschouwd, als niets minder dan het vleesgeworden hogere stadium in de menselijke evolutie, was de wiskundige John von Neumann. ‘Je kreeg de indruk,’ schreef Wigner, ‘van een volmaakt instrument met alle onderdelen tot op een duizendste millimeter nauwkeurig op elkaar afgestemd. Als je naar Von Neumann luisterde, dan wist je hoe het menselijk brein zou moeten werken.’ De anekdoten die in omloop zijn over zijn intellectuele virtuositeit vullen een heel boek. Hij had een fabelachtig geheugen. Een vriend van hem vroeg eens wat hij had onthouden van A Tale of Two Cities. Von Neumann begon: It was the best of times, it was the worst of times ... Een kwartier later smeekten ze hem op te houden, want het was duidelijk dat hij van plan was het hele boek van de eerste tot de laatste bladzijde woordelijk op te dreunen. Het was twintig jaar geleden dat hij de roman had gelezen. Hij kende alle eenentwintig delen van de Cambridge Ancient History en de Cambridge Medieval History van buiten en van alle Europese koninklijke families wist hij de stamboom met al zijn grillige vertakkingen. Zijn uiteenzettingen over zelfs de moeilijkste wiskundige onderwerpen waren zo logisch en helder dat zijn studenten vaak niet de moeite namen om aantekeningen te maken: wat hij vertelde was te vanzelfsprekend om nog te kunnen vergeten. Pas als ze thuis probeerden de redenering opnieuw op te zetten ontdekten ze dat het eens zo begaanbare logische pad begraven lag onder het drijfzand van de moeilijkheden. Aan de andere kant was het ook een opgave om zijn colleges te volgen, omdat hij in diepe concentratie onbeweeglijk voor het bord stond en daar dus maar een klein stukje van gebruikte. De studenten kregen nauwelijks de kans te lezen wat hij opschreef voordat de borstel er weer overheen ging.

In het midden van deze eeuw werd hij algemeen door zijn vakgenoten erkend als de princeps mathematicorum, de grootste levende wiskundige. Zijn talrijke wetenschappelijke prestaties zijn origineel en diepgaand. Al op vrij jonge leeftijd gaf hij een streng wiskundige basis aan de quantummechanica en leverde belangrijke bijdragen aan het wiskundig grondslagenonderzoek (verzamelingenleer en mathematische logica) en hij was de bedenker van de bekende speltheorie. Zijn naam is echter het meest expliciet verbonden met de automatentheorie: hij stond zowel theoretisch als praktisch aan de wieg van de moderne computer, en de theoretische machine die daarvoor het model is, de zogenaamde ‘intern geprogrammeerde computer’, wordt in de wiskunde nog steeds een ‘Von Neumann-machine’ genoemd.

Adellijke joodse familie

Johnny (in het Hongaars: Jancsi) von Neumann werd op 28 december 1903 in Boedapest geboren, toen de zon van het kaiserlich und königlich Oostenrijk-Hongarije al onderging maar nog steeds goudglanzend scheen. Het toenmalige Hongarije besloeg een groter grondgebied dan nu, het omvatte forse stukken van het tegenwoordige Tsjechoslowakije, Roemenië en Joegoslavië en was een nog erg feodale maatschappij bestaande uit Magyaren ‘echte’ Hongaren) en allerlei ‘ethnische groeperingen’, zoals Kroaten. Roemeniërs, Serven, en Slowaken die over het algemeen geen Hongaars spraken. Zijn ouders waren welgesteld. Zijn vader, Miksa (Max) Neumann, was een in de adelstand verheven joodse bankier die de Hongaarse titel Margittai had verworven, op grond waarvan zijn zoon zich later, toen hij in Duitsland studeerde en werkte, het chique voorvoegsel "von" toeëigende (wat gebruikelijk en ook wettelijk toegestaan was).

Er woonden destijds in verhouding tot de totale bevolking weinig joden in Hongarije, maar door hun hoge opwaartse sociale mobiliteit hadden ze zich wel bijna allemaal in Boedapest gevestigd. Men schat dat rond de eeuwisseling de helft van de inwoners van die stad uit joden bestond. De meesten van hen kwamen oorspronkelijk uit andere delen van het Oostenrijks-Hongaarse rijk en waren Duitstalig: Hongaars spraken ze alleen als het moest. Zoals in veel Europese landen bestond ook in Hongarije een van overheidswege gesanctioneerd antisemitisme. Uit het feit dat Max Neumann een adellijke titel had verworven valt echter af te leiden dat de Hongaarse heersende klasse geen bezwaar tegen joden in hun midden had, zolang ze maar geld hadden. In het algemeen lagen er voor de joden in de tijd van de groeiende industrialisatie in West-Europa twee wegen open om te stijgen op de maatschappelijke ladder. De eerste was rijk worden – via het ondernemerschap – en met die rijkdom politieke invloed kopen om zich een plaats in het establishment te verwerven; dat was de weg die de Neumanns hadden bewandeld en daarvan was ook John von Neumann diep doordrongen. De andere was om de positie van sociaal en politiek buitenstaander te accepteren en te streven naar een hoge status als intellectueel. Hoewel John von Neumann voor de laatste weg koos bleef hij toch altijd als het ware met één been meehinken op de andere. Hij verkeerde graag met machthebbers en was later in zijn Amerikaanse jaren niet vies van politieke invloed. Als het hierboven beschreven ‘Hongaarse fenomeen’ ter sprake kwam wees hij er fijntjes op dat die geniale landgenoten van hem niet helemaal toevallig ook voor het merendeel joden waren, die al generaties lang onder de druk leefden het uitzonderlijke te presteren of anders hun lijfelijke ondergang tegemoet te zien. Zelf voelde hij tijdens zijn adolescente jaren duidelijk de druk van zijn onzekere toekomst als lid van een vaderlandsloze permanente ‘ethnische minderheid’, en dat bepaalde mede zijn besluit om een academische carrière te volgen en, later, om naar Amerika te gaan, waar de benoemingsmogelijkheden ruimer waren.


volgende pagina


Valid HTML 4.01! Valid CSS!
counter
FastCounter by bCentral