Stomme handen

‘Nauwelijks heb je een stap op de Nevski Prospekt gezet, of je krijgt zin daar te gaan flaneren,’ schreef Gogol in de vorige eeuw. Nu is het overdag een mistroostige door haastige en ongeduldige wandelaars bevolkte straat die veel te breed is voor het weinige verkeer dat er puffend, hikkend en bellend doorheen sukkelt. ’s Avonds wordt het nog erger: dan is deze, misschien wel meest genoemde boulevard in de wereldliteratuur, verlaten als een spooktoneel en grauw als een opgedroogde dweil. Maar in de plooien pruttelt leven. Direct als we uit de ondergrondse komen, met onze gezichten nog op straatniveau, worden we besprongen door de schaduweconomie. Je weet niet waar ze vandaan komen, de jagers op westerse valuta, met hun versleten tasjes, hun hoopvolle blik, hun brede grijns en hun wanhopige pogingen hun trots te bewaren. Het grootste probleem is dat ze de verwende bezoekers uit het westen weinig te bieden hebben. Geld wisselen tegen afbraakprijzen was altijd hun grote troef, maar sinds de officiële koers van de roebel met duizend procent is gedaald, is daar behoorlijk de klad in gekomen. De koopwaar die ze aanbieden moet het grotendeels hebben van zijn curiositeitswaarde: een Russische vlag (niet in de winkel te koop) en vooral spullen van het Sovjetleger: een koppelriem (military belt), horloge (military watch), of een compleet officiersuniform – zonder de insignes uiteraard. Het schijnt dat na de terugtrekking uit Afghanistan enorme hoeveelheden militaire uitrustingsstukken op de binnenlandse markt zijn gekomen. Ergens in Moskou moet een dump zijn die door de verenigde zwarthandelaars aller Sovjetlanden wordt leeggekocht om aan ruilwaar te komen. Maar de twee spullen die het gretigst aftrek vinden bij de westerse bezoekers zijn kaviaar – een kwart van de officiële prijs – en (in de winter) bontmutsen. Het laatste vooral omdat men meestal geen adequaat hoofddeksel tegen de Russische kou heeft meegenomen. Om de een of andere reden is er maar één soort te krijgen: zwarte, van konijnebont (rabbit hat). Onze gids zegt dat ze ze al jaren niet meer in de winkel heeft gezien. Ze kosten het viervoudige van de officiële prijs, maar dat is nóg een prikje voor westerlingen (twintig gulden) en bijna een maandloon voor de Russen. Zo hebben beide partijen wat.


Een lid van ons gezelschap kampt met een groot hoofd en loopt al dagen naar zijn maat te zoeken. Deze keer heeft hij geluk. Onder de arcaden van het warenhuis Gostinyj Dvor staan twee jongetjes met een bontmuts. Eindelijk eentje die past. De man overhandigt twee tientjes, maar het jongetje schudt van nee. Hij wil dertig gulden. Hij schrijft het getal op zijn hand. Dat zie je wel vaker, hoewel de meeste zwarthandelaren heel goed in het Engels tot honderd kunnen tellen, de rest gaat met gebaren. Maar het valt me op dat deze jongetjes nog helemaal geen woord hebben gezegd. Op dat moment zie ik ze tegen elkaar gebaren en dringt het tot me door dat ze doof zijn. Ik bedenk me dat juist de groepen in de Sovjetsamenleving die uitsluitend zijn aangewezen op overheidssteun en die niet in staat zijn een graantje mee te pikken van de ontluikende vrije-markteconmie – ouden van dagen, gehandicapten, enzovoort – er met de huidige economische tolerantie relatief in inkomen het meest op achteruit gaan. Goede spullen komen steeds meer in het dure schaduwcircuit terecht, of zijn alleen voor westerse valuta te koop. Ze hebben waarschijnlijk niet veel andere keus, als ze zich niet willen laten kisten, dan om zich ook maar op de zwarte markt te storten.

Er zijn nog twee van die jongetjes bij komen staan. Ik gebaar of zij ook doof zijn. Ze kijken me niet-begrijpend aan. Dan doet de een iets vreemds: hij duwt onze metgezel ongeduldig de bontmuts in de hand, grijpt de twintig gulden en stopt die in de zak van de dove jongen. Hij draait zijn arm op zijn rug en drukt hem tegen een pilaar. Hij schreeuwt iets in zijn oor, maar de jongen hoort hem natuurlijk niet. Nog hoger gaat zijn arm. Nu begrijpen we het: ze zijn van de politie. Na al die dagen perestrojka-Rusland die we achter de rug hebben is dit wel het laatste wat we hadden verwacht. Stomverbaasd kijken we toe hoe de jongen wordt weggevoerd, zijn handen op zijn rug geboeid. Hij kan zich niet meer verstaanbaar maken.



Copyright © 1990 Jos den Bekker.