VerlichtingDe telescoop maakt zijn debuutToen de telescoop eindelijk realiteit werd, gebeurde dat niet door toedoen van een groot denker – een Gerbert van Aurillac, of een Leonardo da Vinci, of een Tycho Brahe. Nee, het waren kleine handwerkslieden die tuk waren op snel geld verdienen in een tijd van nationale crisis. Het waren brillenmakers, praktiserende opticiens, die hun vak bedreven in het Nederland van begin zeventiende eeuw. In laatste instantie was het een religieus geschil dat de telescoop voor het voetlicht bracht en het dramatisch decor leverde voor zijn debuut op het historisch toneel. In de veertiende en vijftiende eeuw groeide het protest tegen de Kerk van Rome vanwege vermeende corruptie in de leiding. In het begin van de zestiende eeuw stichtten die ‘protestanten’ een nieuwe kerk en daarmee begon de religieuze revolutie die we de ‘Reformatie’ noemen en die Noord- en Zuid-Europa, dat trouw katholiek bleef, verdeelde. De zeventien provinciën der Nederlanden omarmden het protestantisme, waardoor Filips II van Spanje zich geroepen voelde met de inquisitie te dreigen om de bekeerlingen te dwingen tot het katholieke geloof terug te keren. De Nederlanders moesten daar echter niets van hebben en begonnen in 1568 een oorlog met Spanje. De langdurige strijd die daarop volgde wordt tegenwoordig de Tachtigjarige Oorlog genoemd en inderdaad, hij werd pas beëindigd met de Vrede van Münster in 1648. De zuidelijke provincies van de Nederlanden (grotendeels het huidige België) bezweken in het tiende jaar van de oorlog voor de Spaanse druk, maar de zeven noordelijke provincies hielden stand en formeerden zich tot een jonge republiek met als regeringscentrum Den Haag, in de provincie Holland. Die Verenigde Provinciën werden geregeerd door een college dat de Staten-Generaal werd genoemd, met als leider de zogenaamde stadhouder. Van alle mannen die dit hoogste ambt in de noordelijke Nederlanden bekleedden was niemand zo succesvol als Prins Maurits van Oranje-Nassau. Maurits regeerde van 1585 tot aan zijn dood in 1625, en in de laatste week van september 1608 kreeg hij het eerste verifieerbare exemplaar van een telescoop in handen. Noch het tijdstip van deze gebeurtenis, noch de keuze van de ontvanger was toevallig. Maurits was niet alleen stadhouder, maar ook de opperbevelhebber van de strijdkrachten van de Verenigde Provinciën, en hij had zich in de oorlog tegen de Spanjaarden een briljant strateeg betoond. Hij was ook een bekwaam diplomaat, en het jaar 1608 had hij grotendeels besteed aan het uitoefenen van die vaardigheid in een lange en complexe reeks vredesonderhandelingen die op initiatief van de Fransen waren begonnen. Den Haag was werkelijk het Europese Camp David van de zeventiende eeuw, en het wemelde er van de diplomatieke delegaties uit vele landen. Dat ze uiteindelijk succes hadden, wordt bewezen door het Twaalfjarig Bestand van 1609, maar in september 1608 zagen de zaken er nog somber uit. Op de laatste dag van die maand dreigden de onderhandelingen in een impasse te geraken toen de Spaanse delegatie onder leiding van Ambrogio Spinola, opperbevelhebber van de Spaanse strijdkrachten in de zuidelijke Nederlanden, opstapte. Wat een buitengewone speling van het lot dat uitgerekend in diezelfde week prins Maurits zomaar ineens een militair instrument van enorm strategisch belang in handen kreeg gespeeld – de eerste werkende telescoop. De man die met het instrument kwam aanzetten was de maker, een ‘nederige, zeer godsdienstige en godvrezende man’ (volgens de ambassadeur van Siam) die Hans Lipperhey heette. Lipperhey was eigenlijk Duitser van geboorte, maar hij had in Middelburg een bloeiende zaak opgebouwd als brillenslijper en was op de een of andere manier op het geheim van de Galilei-telescoop gestuit – de simpele maar slimme combinatie van lenzen die we in hoofdstuk 3 beschreven. Of dat toeval was, of het gevolg van zijn eigen vindingrijkheid, of omdat iemand anders het hem had laten zien, zullen we waarschijnlijk nooit weten. Er is veel geschreven over het onderwerp, maar gezien het gemak waarmee de ontdekking gedaan kan worden als eenmaal de juiste lenzen voorhanden zijn, lijkt toeval waarschijnlijk. Ik kan dat op grond van persoonlijke ervaring staven. Tientallen jaren geleden, op de prille leeftijd van elf jaar, deed ik tot mijn blijde verrassing dezelfde ontdekking toen ik met twee lenzen zat te spelen die waren overgebleven van mijn vaders zelfgemaakte vergroter. Het was een welhaast onvermijdelijke ontdekking. Hoe het ook zij, het sleutelelement was de beschikbaarheid van een tamelijk zwakke (grote brandpuntsafstand) convexe lens die als het objectief kon fungeren en een tamelijk sterke (korte brandpuntsafstand) concave lens voor het zogenaamd oculair. Zoals we in hoofdstuk 3 zagen, hadden de brillenslijpers pas aan het begin van de zeventiende eeuw de techniek ontwikkeld om de flauw gekromde oppervlakken van het objectief te vervaardigen. Evenzo zouden de sterke krommingen van het oculair eerdere opticiens voor grote moeilijkheden hebben geplaatst, omdat de holte zo diep was. In die zin was de telescoop heel erg een product van zijn tijd. Het enige wat Hans Lipperhey hoefde te doen was een paar passende lenzen uitzoeken, ze in een buis monteren en naar Den Haag afreizen. Met de veiligheid van het land in gevaar moet dit hét moment geweest zijn om een financiële slag te slaan – hoe nederig en godvrezend hij ook was. Lipperhey had zich goed voorbereid en hij had een brief bij zich van de Staten van Zeeland, gericht aan de Staten-Generaal in Den Haag: ‘Den brenger van dese...’, zo begon hij: ... die verclaert seeckere conste te hebben daer mede men seer verre alle dingen can sien al oft die naer by waeren by middel van gesichten van glasen, dewelcke hy pretendeert dat een niewe inventie is, ende souden deselve gaerne eerst communiceren met Zÿne Excellentie [prins Maurits]. UE. salhem believen aen Zÿne Excellentie te addresseren ende naer gelegenheyt ende naerdat UE. de conste bevinden behulpich te wesen... Edele enz. den XXVen Septembris, 1608.
Hiermede Vervolgens bleek dat Lipperhey feitelijk uit was op een patent op zijn uitvinding, of misschien op een staatspensioen omdat hij deze geleverd had. Maar eerst moest hij aantonen dat de telescoop werkte, en zo werd de brillenmaker ergens tussen 25 en 30 september bij de grote stadhouder toegelaten om hem zijn nieuwe toestel te tonen. Om de kijker te testen beklom prins Maurits de toren van het Binnenhof – het imposante dertiende-eeuwse gebouwencomplex dat destijds de zetel was van de Staten-Generaal en dat nog steeds fungeert als de ceremoniële zetel van de regering. Van daaruit, zo wordt ons verteld, kon hij met behulp van het instrument duidelijk de kerkklok van Delft zien en de ramen in de kerk van Leiden, respectievelijk op een afstand van anderhalf en drieënhalf uur gaans. Om precies te zijn, de afstanden in rechte lijn tussen deze steden en Den Haag zijn 10,3 en 15,5 kilometer. De lezer vergeve mij als ik dit verdacht vind lijken op de buitensporige beweringen over de hypothetische telescopen van de eeuw daarvoor. En inderdaad, de lenzen waarover Lipperhey beschikte zullen waarschijnlijk een vergroting hebben opgeleverd van drie keer, wat betekent dat de twee gebouwen er door de telescoop uitzagen alsof ze op respectievelijk 3 en 5 kilometer afstand stonden – nog steeds een heel eind weg. Maar het zijn wel erg grote gebouwen. En niemand heeft ooit gezegd dat je de tijd op de kerkklok kon lezen... Het moment waarop prins Maurits voor het eerst de telescoop in zijn hand hield was hoogst dramatisch, het was een keerpunt in de geschiedenis, tegen de achtergrond van een internationale crisis. Voor het eerst was de techniek erin geslaagd een van de menselijke zintuigen uit te breiden en nu, in retrospectief, kunnen we alle consequenties van dat moment overzien – militair, wetenschappelijk, filosofisch. Maar het drama was van korte duur. Bijna onmiddellijk veranderde het in een klucht. Het langverwachte debuut van de telescoop op het wereldtoneel bleek een hoofdrol in het theater van de lach. |
|