Spaans Verhaal
Ik ontmoette hem in Santoña, een vissersdorp aan de Golf van Biskaje dat balanceert op de grens van de moderne beschaving. De mensen daar zijn er nog steeds niet aan gewend dat de straat het domein is van de auto en niet van de wandelaar, en toen het gemeentebestuur vorig jaar besloot de parkvijver op te fleuren met eendjes, liet de bevolking zich een gratis feestmaal niet ontgaan en trok er nog diezelfde avond gewapend met knuppels op uit. Toen heeft het gemeentebestuur het maar met waterlelies geprobeerd. Werk is er alleen in de visserij en bij een speciale dépendance van de overheid: een enorme gevangenis voor zware criminelen waaruit het moeilijk ontsnappen is. Tot in de jaren zeventig zaten er nog veroordeelden van de burgeroorlog.
Op de dag dat de burgeroorlog uitbrak reed er luid toeterend een vrachtwagen door zijn dorp. De inzittenden waren jongens van een jaar of achttien, net als hij. ‘Kom op!’ riepen ze. ‘De rooien zijn bezig onze kerken plat te branden en alle nonnen te verkrachten! We moeten ons verdedigen!’ Ze reden naar het front, hoog in de bergen, waar de strijdende partijen dagelijks rituele schoten en scheldwoorden uitwisselden. Omdat hij geen ervaring had met wapens, kreeg hij een baantje als fourageur. Toen hij op een dag met twee volle emmers water van de bergbeek terugkeerde, sloeg er een verdwaalde kogel in zijn kont. Hij lag enige tijd in een lazaret en ontving een medaille.
Na de oorlog stelden ze hem aan als gevangenbewaarder in een arbeidskamp. Op de hoogvlakte, in een landschap dat alleen uit wanhoop geschapen kon zijn, moesten dwangarbeiders met primitieve werktuigen een weg aanleggen. Hij kwam er zijn oude vriend tegen, die bij de tegenstander had gevochten en tot levenslang was veroordeeld. ‘Hoe is het gegaan?’ vroeg hij. ‘Bij het uitbreken van de burgeroorlog was ik op familiebezoek in een dorp in het noorden,’ antwoordde hij. ‘Er kwam een vrachtwagen langs met allemaal kerels zoals jij en ik. “De fascisten zijn bezig alle arbeiders te vermoorden!” riepen ze. “We moeten ons verdedigen!” En toen ben ik er direct opgesprongen.’
In de buurt van het dwangarbeiderskamp was een herberg, waar de gevangenen en de bewakers ’s avonds broederlijk uitrustten. De herbergier had zelf een zoon die nooit meer uit de burgeroorlog was teruggekeerd. Hij wist niet eens aan welke kant hij gesneuveld was: waarschijnlijk ook op zo’n vrachtwagen geklommen en toen ergens in een naamloos graf getuimeld. Elke keer als zijn ogen langs de rijen gevangenen en bewakers dwaalden dacht hij: Ben jij de potentiële moordenaar van mijn zoon? Of zou jij degene geweest zijn die hem opving toen de fatale kogel doel trof?
Het leek of zijn verscheurende twijfel zich voortzette in zijn twee dochters. Ze werden verliefd, de ene op de bewaker, de andere op zijn vriend, de gevangene. Ze trouwden in het bergkapelletje waar één keer in de week een priester de mis kwam lezen. Het was een sobere plechtigheid, zonder wijn en zonder een uitgebreide maaltijd.
Toen het werk klaar was benoemden ze hem tot cipier in een gevangenis voor langgestraften. Zijn vriend werd op zijn verzoek met hem mee overgeplaatst. Ze verkochten de herberg en van het geld begonnen ze een kruidenierswinkel, want van zijn salaris konden geen twee gezinnen leven. Aanvankelijk stond de herbergier zelf achter de toonbank, en toen hij daarvoor te oud werd dreven zijn dochters om beurten de winkel en zorgden voor elkaars kinderen, terwijl hun echtgenoten in de gevangenis verbleven. Ze deelden alles, hun kinderen groeiden op als broers en zusters. Na lange tijd werd het gevangenisregime soepeler en mochten sommige veroordeelden van de burgeroorlog wegens goed gedrag, eerst alleen de weekenden, later elke avond, naar huis. Dan zaten de twee vrienden in het huiskamertje achter de winkel zwijgend bij elkaar, terwijl de herbergier, oud en doof, vanuit zijn leunstoel naar hen keek met dezelfde blik als waarmee hij destijds in zijn herberg van de gevangenen naar de bewakers had gekeken.
Na Franco’s dood kwamen ze allebei vrij: hij ging met pensioen en zijn vriend kreeg gratie. Twee oude mannetjes op een bankje aan de waterkant, kauwend op een palillo. Twee oud-collega’s, hun kinderen wisten vroeger niet beter of ze gingen elke ochtend samen naar hun werk. Een vraag die ik niet stel: Zouden ze, als ze de keus hadden opnieuw te beginnen, hun leven overdoen?