De Engelse Patiënt
Er is een wervelwind in Zuid-Marokko, de aajej, waartegen de
fellahin zich met messen verdedigen. Er is de africo die ooit tot
Rome reikte. De alm, een valwind uit Joegoslavië. De arifi,
ook aref of rifi genoemd, die schroeit met talrijke tongen.
Dit zijn permanente winden waarover men in de tegenwoordige tijd spreekt.
Er zijn andere, minder constante winden die
van richting veranderen, die paard en ruiter omver kunnen werpen en zich
tegen de wijzers van de klok in opnieuw kunnen oriëteren. De bist roz
bespringt honderdzeventig dagen lang Afghanistan en bedelft hele dorpen.
Dan is er de hete droge gibli uit Tunesië, die almaar davert
en een zenuwtoeval veroorzaakt. De haboob – een stofstorm uit de
Soedan die zich hult in heldergele muren van duizend meter hoog en die
gevolgd wordt door regen. De harmattan die naar de Atlantische
Oceaan blaast en er uiteindelijk in verdrinkt. Imbat, een Noordafrikaanse
zeebries. Sommige winden zuchten gewoon hemelwaarts. Nachtelijke stofstormen
die komen met de kou. De chamsin, een stofwolk in Egypte, van maart
tot mei, genoemd naar het Arabische woord voor ‘vijftig’, die vijftig dagen
woedt – de negende plaag van Egypte. De datoo uit Gibraltar die zoete
geuren met zich meevoert.
Er is ook de , de geheimzinnige wind van de woestijn wiens naam werd uitgewist door een koning toen zijn zoon erin omgekomen was. En de nafhat – een loeiwind uit Arabië. De mezzar-ifoullousen – een venijnig koude zuidwester, bekend bij de Berbers als ‘dat wat het gevogelte plukt’. De besjabar, een zwarte en droge noordooster uit de Kaukasus, ‘zwarte wind’. De samiel uit Turkije, ‘gif en wind’, vaak gebruikt in veldslagen. En ook andere ‘gifwinden’, de simoom uit Noord-Afrika en de solano, die met zijn stof zeldzame bloemblaadjes plukt die duizeligheid veroorzaken.
Andere, geheime winden.
Over de grond strijkend als een overstroming. Verf afbladderend, telefoonpalen omverwerpend, stenen en de koppen van standbeelden van hun plaats rukkend. De harmattan blaast dwars door de Sahara vol van rood stof, stof als vuur, als bloem, nestelend en klonterend in de grendels van geweren. Zeelieden noemden deze rode wind de ‘zee der duisternis’. Wolken rood zand uit de Sahara kwamen helemaal noordwaarts in Cornwall en Devon terecht, waar ze neerregenden als rode modder, zo dik dat ze ook per abuis voor bloed werden aangezien. ‘Bloedregens werden in 1901 veelvuldig in Portugal en Spanje gemeld.’
Er zijn altijd miljoenen tonnen stof in de lucht, net zoals er miljoenen kubieke meters lucht in de aarde zijn en meer levend vlees in de bodem (wormen, kevers, ondergrondse organismen) dan erop graast en leeft. Herodotus vermeldt de dood van verscheidene legers die omspoeld werden door de simoom en nooit meer werden teruggezien. Eén volk ‘ontstak dusdanig in toorn door deze boze wind dat zij hem de oorlog verklaarden en in volle slagorde oprukten, om terstond volledig onder het zand te worden bedolven.’
Stofstormen hebben drie gedaanten. De wervel. De slurf. De deken. In de eerste is de horizon verdwenen. In de tweede ben je omringd door ‘dansende djinns’. De derde, de deken, is koperkleurig. De natuur lijkt in brand te staan.’
Ze kijkt op van het boek en ziet zijn ogen op haar gericht. Hij begint in het duister te praten.

De bedoeïenen hadden een reden om me in leven te houden. Ik kwam
van pas, moet je weten. Iemand daar had geconcludeerd dat ik over een zekere
vaardigheid beschikte toen mijn vliegtuig in de woestijn neerstortte. Ik ben
iemand die een naamloze stad kan herkennen aan zijn skeletvorm op de kaart.
Ik heb altijd informatie als een zee in me gehad. Ik ben iemand die, alleen
gelaten in een vreemd huis, recht op de boekenkast afgaat, een boek eruit
pakt en het tot zich neemt. Zo komt de geschiedenis in ons. Ik kende kaarten van
de zeebodem, kaarten die zwakke plekken in de aardkorst toonden,
kaarten geschilderd op huiden met de verschillende routes van de kruistochten.
Ik kende dus reeds hun gebied voordat ik te
midden van hen neerstortte, ik wist wanneer Alexander er in vroeger eeuwen
doorheen getrokken was, voor deze of gene begeerde verovering. Ik kende de mores
van nomaden, verdwaasd door zijde of bronnen. Een van die stammen verfde een
hele vallei, maakte hem zwart om de convectie te vergroten en daarmee de
kans op regen, en ze construeerden hoge bouwsels om de buik van een wolk te
doorklieven. Er waren stammen die de palm van hun hand ophielden tegen de
opstekende wind. Die geloofden dat als je dit op het juiste moment deed,
een storm kon worden afgewend naar een naburig deel van de woestijn,
naar een andere, minder geliefde stam. Er vonden voortdurend verdrinkingen
plaats, stammen die plotseling verleden tijd werden, hun ademtocht afgesneden door zand.
In de woestijn verlies je gemakkelijk je gevoel voor grenzen. Toen ik uit de lucht kwam vallen en in de woestijn neerstortte, in die troggen van geel, was het enige wat ik steeds dacht: ik moet een vlot bouwen... ik moet een vlot bouwen.
En hier, hoewel ik in het droge zand was, wist ik dat ik me onder watermensen bevond.
In Tassili heb ik rotstekeningen gezien uit een tijd toen de Saharamens met papyrusboten op nijlpaarden joeg. In Wadi Soera heb ik grotten gezien waarvan de wanden bedekt waren met afbeeldingen van zwemmers. Hier was een meer geweest. Ik kon de vorm ervan voor ze op een muur tekenen. Ik kon ze naar de oever ervan leiden, zesduizend jaar geleden.
Vraag een zeeman wat het oudst bekende zeil is en hij zal je een trapeziumvormig zeil uittekenen dat hangt aan de mast van een papyrusboot die te zien is op rotstekeningen in Nubië. Predynastiek. Nog steeds worden harpoenen in de woestijn gevonden. Dit was een watervolk. Zelfs nu nog lijken karavanen op rivieren. Toch is tegenwoordig water de vreemdeling hier. Water is de banneling, teruggedragen in kannen en flessen, de geest tussen je handen en je mond.
Toen ik te midden van hen verloren was,
onzeker over waar ik me bevond, had ik aan de naam van een klein
bergkammetje, een plaatselijk gebruik, een cel van dit historische beest,
genoeg om de kaart van de wereld op zijn plaats te schuiven.
Wat wisten de meesten van ons over zulke
delen van Afrika? De heerscharen van de Nijl rukten op en trokken terug –
een slagveld achthonderd mijlen diep de woestijn in. Whippet-tanks,
Blenheim middellange-afstandsbommenwerpers. Gladiator tweedekker-gevechtsvliegtuigen.
Achtduizend man. Maar wie was de vijand? Wie waren de bondgenoten van dit
oord – de vruchtbare landen van Cyrenaica, de zoutmoerassen van El Agheila?
Heel Europa vocht zijn oorlogen in Noord-Afrika uit, in Sidi Rezegh, in
Baguoh.
Hij reisde vijf dagen in duisternis op een slee achter de bedoeïenen aan, de kap over zijn lichaam. Hij lag in deze met olie doordrenkte lap. Toen kelderde plotseling de temperatuur. Ze hadden de bodem van de vallei tussen de hoge rode bergwanden bereikt, waar ze zich voegden bij de andere woestijn-watermensen die spoelden en golfden over het zand en de stenen, hun blauwe mantels vloeiend als sproeiende melk, als vleugels. Ze tilden de zachte stof van hem af, van de zuiging van zijn lichaam. Hij bevond zich in de grote baarmoeder van het ravijn. De buizerds hoog boven hen scheerden duizend jaar naar beneden in deze steenscheur waar ze hun kamp opsloegen.