Héctor Abad

Het vergeten dat ons wacht

Een van de ooggetuigen zei dat er een motor met twee jongens door de Calle Argentina kwam aanrijden, eerst langzaam en daarna keihard. Ze hadden hun haar kortgeknipt, zei iemand anders, gemillimeterd zoals typisch is voor militairen en sommige huurmoordenaars. Ze zetten de motor stationair draaiend voor het vakbondsgebouw aan de kant van de straat en liepen samen naar het kleine groepje voor de deur terwijl ze hun wapens uit hun broekband trokken.

Heeft mijn vader ze zien aankomen? Wist hij dat ze hem op dat moment gingen vermoorden? Bijna twintig jaar lang heb ik geprobeerd me in hem te verplaatsen, op dat moment. Ik stel me voor dat ik vijfenzestig ben, gekleed in een pak met das, en ik vraag aan de deur van een vakbondsgebouw waar de wake is voor de vakbondsleider die dezelfde ochtend is vermoord. Hij zal gevraagd hebben hoe het gebeurd is, die misdaad van een paar uur geleden, en ze hebben hem net verteld dat ze Luis Felipe Vélez daar, op precies dezelfde plek waar hij nu staat, vermoord hebben. Mijn vader kijkt naar de grond, naar zijn voeten, alsof hij zoekt naar bloedsporen van de vermoorde onderwijzer. Hij ziet geen sporen, maar hij hoort haastige voetstappen op hem toe komen en een hijgende adem die in zijn nek lijkt te blazen. Hij slaat zijn ogen op en ziet het boosaardige gezicht van de moordenaar, hij ziet de steekvlammen uit de loop van het pistool, hij hoort op hetzelfde moment de schoten en voelt een klap tegen zijn borst die hem omverwerpt. Hij slaat achterover, zijn bril valt kapot, en terwijl hij op de grond ligt en voor het laatst denkt, aan iedereen die van hem houdt, dat weet ik zeker, met zijn ribbenkast brandend van de pijn, ziet hij nog net vaag de loop van de revolver die opnieuw vuur spuugt en hem afmaakt met meerdere schoten in het hoofd, in zijn keel, en opnieuw in zijn borst. Zes kogels, dat wil zeggen een heel magazijn van een van de twee huurmoordenaars. Intussen achtervolgt de andere moordenaar Leonardo Betancur tot binnen in het vakbondsgebouw, waar hij hem vermoordt. Mijn vader ziet zijn geliefde discipel niet sterven. In feite ziet hij niets meer, herinnert zich niets meer. Hij bloedt en kort daarna staat zijn hart stil en dooft zijn geest.

Hij is dood en ik weet het niet. Hij is dood en mijn moeder weet het niet, mijn zussen weten het niet, zijn vrienden weten het niet en hijzelf weet het niet.


Ik denk dat op enig moment die ochtend mijn vader met de hand het sonnet van Borges overschreef, dat hij in zijn zak had toen ze hem vermoordden, samen met de lijst bedreigde personen. Het gedicht heet ‘Epitaaf’ en gaat als volgt:


Wij zijn reeds het vergeten dat ons wacht.
De oerstof die van ons geen kennis heeft,
die de rode Adam was en in ons leeft
en die wij worden buiten onze macht.
Wij zijn reeds de twee data op het graf
van het begin en van het eind. Het lijk,
het vuig bederf, de wade wit als krijt,
de triomfen van de dood, de jammerklacht.
Ik klamp mij heus niet onnadenkend vast
aan het betoverend klinken van mijn naam.
Ik kijk al hoopvol uit naar een bestaan
dat niets weet van wat ik op aarde was.
Onder de hemel, onverschillig blauw,
is dit een troost die mij behoedt voor rouw.


Uit: Héctor Abad, Het vergeten dan ons wacht, De Geus 2010.
Vertaling: Jos den Bekker.

 

U kunt dit boek bestellen bij De Nederlandse Internet Boekhandel.


Valid HTML 4.01! Valid CSS!