Amsterdamorra
Het is maar goed dat De schaamte voorbij van Anja Meulenbelt in zoveel talen vertaald is, want als mensen in het buitenland mij nu vragen: ‘Amsterdam, wat is dat?’ dan kan ik antwoorden: ‘Amsterdam, dat is net De schaamte voorbij: vulgair, aanstellerig en modieus, maar dat is juist op zijn tijd zo lekker.
Peter Smit, oud-redacteur van Propria Cures, heeft eens de volgende driedeling van vrouwen gemaakt: geil en mooi, geil en lelijk, en geil en lesbisch. Toegepast op steden zou ik zeggen dat Amsterdam in de laatste categorie thuishoort: geil en lesbisch. Amsterdam heeft het, vind ik, dat hebt u zo langzamerhand wel door.
Het leuke van deze stad is, als je er woont, niet de schilderachtige grachten en de theaters en de bioscopen en de honden en de krakers, die heb je elders ook wel, maar het feit dat je hier zo weinig typische Hollanders, zoals Friezen, Brabanders of Limburgers tegenkomt – u kent ze wel, die bekrompen provincialen met hun dieventaaltje en hun intolerantie, die elke zondagochtend in de kerk zitten te loeren of er niet iemand ligt uit te slapen. Wat ik eigenlijk bedoel is: in Amsterdam kom je alleen leuke mensen uit die streken tegen, want in Amsterdam mag alles wat door God en in de provincie verboden is. Je maakt hier elke dag wel wat mee.
Maar wat lul ik. Als u me niet gelooft neem ik u wel even mee op een kleine rondwandeling (nee, niet over de wallen!) door de stad.
We beginnen in de Kinkerstraat en lopen vandaar – ik noem maar een dwarsstraat – de Jan Pieter Heije in. Het is een mooie zomerdag, dus we hebben kans tussen de NMB en de Jacob van Lennepkade de schrijver Gerrit Komrij tegen te komen. Zijn Winterswijkse haren lijken ingesmeerd met varkensvet en vervolgens met een houten speelgoedhamer in de krul geklopt. In zijn wimpers hangen slaapschilfers en hij heeft zich weer eens gesneden bij het scheren. Hoewel de zon uitbundig schijnt draagt hij een gratepak waarop men vergeefs naar iets dat op kleur lijkt zal zoeken en dat om hem heen slobbert als een laken om een spook. Hij heeft deze ochtend geaarzeld of hij een stropdas dan wel een lavallière om zal knopen, doch het ten slotte maar bij het bovenste knoopje van zijn non-iron overhemd gelaten. Over het geheel genomen maakt hij nog het meest de indruk met een hijskraan van de Gemeente Reiniging door het water van de gracht te zijn gehaald en vervolgens boven de kade te drogen gehangen. Hij schrijdt voort met slepende tred terwijl zijn duim knisperend over een dikke stapel bankbiljetten gaat en hij mompelt iets, het lijkt wel Portugees.
Over de brug van de Jacob van Lennepkade komt op hoge hakken een onmiskenbare travestiet aangehuppeld, die zijn best doet op grand dame Margreet Dolman te lijken. Het kunstwerk lonkt gulzig naar een troepje met bierbuiken en snorren behangen glazenwassers die de vermomming onmiddellijk doorzien. ‘Moet je kijken, jongens!’ roept er een. ‘Daar gaat de gewone man!’ En het hele troepje scandeert in koor: ‘Héél gewoon, dóódgewoon!’ Iedereen in de straat kijkt om. De queen wil nuffig doorstappen, maar breekt bijna een enkel op een onwillig kantelende hak. Nijdig de schoentjes (maat 45) tussen de groen gelakte nagels klemmend trippelt ze op nylon kousevoeten door.
We steken de Overtoom over en komen in het Vondelpark, waar twee nogal schonkig uitgevallen exemplaren van de menselijke soort gearmd onder de boomkruinen lopen. Beiden zijn gekleed in een dunne korte broek, waaronder witte, in te grote tennisschoenen eindigende benen met renkuiten steken. Wie nooit een ouderwetse, verlepte nicht heeft gezien moet maar eens naar deze twee komen kijken. De een heeft de schaarse haren in een kanariegele kleur geverfd, zodat ze nog het meest op vermicelli lijken, en de ander is het evenbeeld van Piet Grijs die vergeten is zijn gulp dicht te knopen, maar wel zoals altijd zijn gezicht op half twaalf heeft hangen en zorgvuldig een dikke laag roos op zijn schouders cultiveert. De vermicelli mompelt iets onverstaanbaars, waarop Piet Grijs luidt en schel antwoordt: ‘Maar ssschat, je kunt toch niet de hele dag op je zzzuignap blijven zitten!’ De zon knipoogt, een dame uit de P.C. Hooftstraat slaat de hand voor de mond, maar de eekhoorntjes knabbelen lustig verder en de vogeltjes zingen zuiver door.
Kijk, daarom houden die eekhoorntjes en die vogeltjes en ik nou zo van Amsterdam.