
Mercator
door Nicholas Crane
Een klein stadje, Gangelt genaamd
In de zomer van 1511 werd Emerentia Kremer zwanger en de oogst mislukte. Rogge steeg tot zijn hoogste prijs in tien jaar en de pest keerde terug naar de landen aan de Neder-Rijn.
Emerentia en Hubert togen naar de zee. In de Nederlanden konden ze voedsel en onderdak vinden, en een plek om hun kind ter wereld te brengen. Dagenlang reisden ze, de Maas over en door de heiden van de Kempen, waar struikrovers op de loer lagen bij vennen met stilstaand water.
Toen de zandpaden in klei overgingen, begonnen torenspitsen in de lucht te priemen. Verspreid over deze waterrijke vlaktes lagen sommige van de rijkste steden in Europa: Antwerpen en Mechelen, Leuven, Brussel, die stuk voor stuk met de zeeroutes van de wereld waren verbonden door een slagaderlijk stelsel van een rivier met zijn zijrivieren, uitmondend in een delta. Naar deze rivier – de onmetelijke Schelde – waren de Kremers op weg.
Aan de westoever, waar een kasteel een donkere schaduw wierp over de strodaken van de rivierhaven Rupelmonde, gingen ze op zoek naar Huberts broer Gijsbert, een priester in het hospitium van de Heilige Johannes.
Het was een koude winter. Februari bracht vorst en sneeuw. Bij het ochtendgloren op de vijfde dag van maart baarde Emerentia een zoon. Het zevende en laatste kind van de Kremers kreeg de naam Gerard.
Het einde van de winter kwam met overstromingen toen de sneeuw smolt en regen van de hooglanden in Midden-Europa naar de overstromingsvlakten van Vlaanderen en Brabant liep. Toen het tijd werd voor de Kremers om Rupelmonde te verlaten, staken ze de Schelde weer over en volgden de bekende route oostwaarts naar de rivier de Maas en het heuvelland van het hertogdom Gulik.
Voorbij de rivier liep de weg door velden omhoog naar een klein ommuurd stadje aan de rand van een boomloos plateau. Vanuit de verte gezien leek Gangelt een onneembaar bastion, een eenzame steenklomp, gemarkeerd door dertien geschutstorens waarvan de schietgaten spleetogig in de verte tuurden. Steile leien puntdaken verrezen op de torens en vingen het licht van de ondergaande zon.
![]() Het grensstadje Gangelt, net binnen het hertogdom Gulik. Detail uit Mercators ongetitelde kaart uit 1558 (privé-verzameling) |
Vanaf de lege vlakte betraden de reizigers door een gewelfde stadspoort een wereld wemelend van menselijk en dierlijk leven. De ruimte binnen de wallen was zo krap, dat je in vier minuten van de ene kant van Gangelt naar de andere kon lopen. Tot in alle stinkende, wriemelende hoeken en gaten stonden hutten en stallen op elkaar gepakt. De enige open plek lag in het midden van de stad, waar de weg van Sittard en de weg naar Gulik elkaar op het marktplein ontmoetten. Hier stond de kerk, in wier zwartgeblakerde ruimte generaties van Gangeltse boertjes hun ogen naar de Heilige Hostie hadden opgeslagen.
Gangelt was gebouwd door boeren. De stad stond aan de zuidrand van een uitgestrekt plateau dat deel uitmaakte van de meest productieve landbouwgrond op het Europese continent, een lange, zachte strook vruchtbare löss, gletsjerstof dat aan het eind van de laatste IJstijd over het land was geblazen en door smeltwater naar de noordelijke rand van het continentale hoogland gespoeld. Onder Gangelt reikte een zee van weiden en bomen helemaal tot de donkere heuvelkim achter Aken, een dag rijden van Gangelt.
De vreemde stenen die soms uit de sanguinische aarde van Gangelt naar boven kwamen waren werktuigen en wapens, achtergelaten door prehistorische jagers en landbouwers, die tot de ontdekking waren gekomen dat de goed gedraineerde bodem rul genoeg was om met een houten ploeg te bewerken. In de tijd van de Kremers werden soms vuurstenen pijlpunten, potscherven, bijlen en blauw Keltisch glas in de klei gevonden. Zeldzamer waren de spatels, de flessenhalzen en de beeldjes, achtergelaten door de Romeinen die zich op deze zonnige uitkijkpost hadden gevestigd tijdens de korte periode dat ze hier ten oosten van de Maas een bruggenhoofd hadden.