
Alberto Manguel
Alle mensen liegen
Maar dat je uitgerekend bij mij aankomt met Alejandro Bevilacqua. Mijn beste Terradillos, wat kan ik je over dit personage vertellen, dat al dertig jaar geleden mijn weg kruiste? Ik heb hem nauwelijks gekend, en dan nog oppervlakkig. Of liever gezegd, ik moet je eerlijk bekennen dat ik hem niet echt wilde kennen. Ik bedoel, ik kende hem wel goed, dat geef ik bij deze toe, maar op een nonchalante manier, niet van harte. Onze relatie (om het zo maar te noemen) had iets formeel-beleefds, iets van de nostalgie die onder expats gebruikelijk is, als je begrijpt wat ik bedoel. Het lot verbond ons, zogezegd, en als je me met de hand op het hart zou laten zweren of we vrienden waren of niet, dan zou ik je moeten bekennen dat we niets gemeen hadden, buiten de woorden REPUBLIEK ARGENTINIË in gouddruk op onze paspoorten.
Is het de dood van die man die je zo aantrekt, Terradillos? Is het dat visioen dat mijn nachtmerries blijft voeden, ook al heb ik het nooit met eigen ogen gezien, van Bevilacqua die met verbrijzelde schedel op de stoep ligt terwijl het bloed naar de goot stroomt, alsof het weg wil vluchten van dat levenloze lichaam, alsof het geen deel wil hebben aan die afschuwelijke misdaad, aan dat zo onrechtvaardige, onverwachte einde? Ben je daarnaar op zoek?
Ik waag het te betwijfelen. Niet een journalist die zo van het leven houdt als jij. Niet iemand die zo met beide benen op de grond staat, zou ik zeggen. Jij bent geen lijkenpikker, Terradillos. Integendeel. Jij, wereldvorser, bent uit op levensfeiten. Die wil je verkondigen aan je lezers, de schaarse individuen die geïnteresseerd zijn in een kunstenaar als Bevilacqua, die ooit een poos probeerde te aarden in de streek Poitou-Charentes. Wat ook jouw streek is, Terradillos, laten we dat niet vergeten. Jij wilt de lezers bekend maken met de waarheid, voorwaar een riskant concept. Jij wilt Bevilacqua in zijn graf rehabiliteren. Jij wilt Bevilacqua een nieuwe biografie schenken, samengesteld met de woorden die gebruikt werden om herinneringen te reconstrueren. En dat allemaal om de povere reden dat de moeder van Bevilacqua in dezelfde uithoek van de wereld geboren is als jij. IJdele onderneming, mijn vriend! Zal ik je een goede raad geven? Stort je op andere personages, op flamboyantere helden, markantere beroemdheden, op wie de streek Poitou-Charentes werkelijk trots kan zijn, zoals dat heteromietje, de marineofficier Pierre Loti, of die lieveling van de Amerikaanse universiteiten, de kaalkop Michel Foucault. Dat raad ik je aan. Jij bent in staat een goed verhaal in elkaar te zetten, Terradillos, dat zeg ik als iemand die er verstand van heeft. Verdoe je tijd niet met vaagheden, met de warrige herinneringen van een oude mopperpot.
En ik vraag je nogmaals: Waarom ik?
Eens kijken. Mijn geboorteplaats was een van de vele etappes in de lange exodus van een Joodse familie, die liep van de steppen van Azië naar de steppen van Zuid-Amerika. De Bevilacqua’s daarentegen kwamen linea recta uit Bergamo, naar wat eind achttiende eeuw de provincie ‘Santa Fe’ ging heten. In die afgelegen kolonie begonnen zijn Italiaanse voorzaten en avonturiers een slachthuis, en ter herdenking aan dat bloederige feit noemde de burgemeester van Venado Tuerto een van de minst chique straatjes in de oostelijke zone naar Bevilacqua. Bevilacqua père leerde Marieta Guittón, de vrouw die zijn echtgenote zou worden, tijdens een patriottische barbecue kennen, en een paar maanden later waren ze getrouwd. Alejandro was één jaar toen zijn ouders verongelukten in de treinramp van 1939, en zijn grootmoeder van vaderskant besloot het kind mee te nemen naar de hoofdstad van de republiek. Daar, in de wijk Belgrano, opende ze een delicatessenzaak. Bevilacqua (die, zoals je wel zult weten, akelig op de details was) heeft me uitgelegd dat zijn familie niet altijd in de vleeswaren heeft gezeten en dat een Bevilacqua eeuwen geleden, ginder in Italië, chirurgijn was aan het hof van een kardinaal of bisschop. Wij kinderen noemden mevrouw Bevilacqua, die trots was op die vage, chique afkomst (aan de hugenotentak van de familie Guittón wilde ze liever niet herinnerd worden), altijd een vrome kwezel, en ik denk niet dat ze, tot de beroerte die haar invalide maakte, in haar ruim zeventigjarige leven ooit een dag de mis heeft overgeslagen.
Jij, vriend Terradillos, denkt dat ik je een levensecht en waarheidsgetrouw portret van Bevilacqua kan schetsen, dat jij vervolgens, voorzien van al die attributen, plus een toefje zelfverzonnen Poitevinse couleur locale, op het papier kwakt. Maar dat is nu juist precies wat ik niet kan. Ja, Bevilacqua was wel vertrouwelijk met mij, hij heeft me hoogstpersoonlijke details van zijn leven verteld, over de intiemste pietepeuterigheden heeft hij me doorgezaagd, maar het moet gezegd, ik heb nooit begrepen waarom hij me dat allemaal vertelde. Ik kan je verzekeren dat ik hem op geen enkele wijze heb aangemoedigd. Integendeel. Maar misschien omdat hij in mij, zijn landgenoot, een luisterend oor meende te bespeuren, dat ik niet bezat, of omdat hij mijn aperte gebrek aan affectie graag voor nuchterheid wilde aanzien, feit is dat hij op elk moment van de dag of de nacht bij me aanklopte, zonder kennelijk te beseffen dat ik tot over mijn oren in het werk zat, dat ik mijn brood moest verdienen, en dan begon hij me over het verleden te vertellen alsof die woordenstroom – zíjn woordenstroom – een werkelijkheid herschiep waarvan hij ondanks alles wist, of waarvan hij het gevoel had, dat die onherroepelijk voorbij was. Het was zinloos te proberen hem aan het verstand te brengen dat ik geen balling was, dat ik, tien jaar jonger dan hij, als reisbeluste adolescent uit Argentinië vertrokken was, en dat ik, na een schuchter begin van accommodatie in Poitiers, een tijdje mijn intrek in Madrid had genomen, om rustig te kunnen schrijven, ondanks het obligate ressentiment dat Argentijnen jegens de hoofdstad van het Moederland koesteren, maar zonder me om die reden te voegen naar de clichématige keuze voor San Sebastián of Barcelona als verblijfplaats.
Begrijp me niet verkeerd: Bevilacqua was niet zo’n proleet die bij je op de bank komt zitten en daarna niet meer weg te branden is. Integendeel. Hij was iemand die je niet tot de minste onwelvoeglijkheid in staat achtte, en juist daarom was het zo moeilijk om tegen hem te zeggen dat hij op moest hoepelen. Bevilacqua had een natuurlijk soort gratie, een eenvoudige &eachute;l&eachute;gance, een anonieme aanwezigheid. Hij bewoog zich traag voort, als een giraf, met zijn lange, magere lijf. Zijn stem klonk tegelijk schor en geruststellend. Zijn geloken ogen – van een echte latino, zou ik zeggen – gaven hem een slaperig voorkomen, en ze keken je op zo’n manier aan dat je onmogelijk je blik kon afwenden terwijl hij tegen je praatte. En als hij je dan met zijn slanke vingers, geel van de nicotine, bij de mouw greep, dan liet je dat toe, omdat je wist dat elk verzet vergeefs was. Pas bij het afscheid nemen besefte ik dat ik mijn hele middag had verknoeid.