Voorzitter Ivens
Hans Keller schrijft elke week op vrijdag een column in NRC Handelsblad, Transit genaamd. Op vrijdag 25 oktober las ik daarin iets verbijsterends. Het ging over Joris Ivens. Maar eerst een beetje geschiedenis.
In de Grote Vietnam Tijd heb ik per ongeluk wel eens wat filmpjes van Ivens gezien. Ze vielen niet op tussen de andere wansmakelijke propagandaprodukten die destijds aan de lopende band door Cineclub werden vertoond. Veel later kwam op de buis die tergend lange film over China, Hoe Yukong de bergen verzette. Renate Rubinstein schreef erover dat een normaal mens er niet langer dan vijf minuten naar had kunnen kijken en dat was, zeer tegen haar gewoonte in, uiterst mild uitgedrukt.
Die man bleef ook maar heulen met Mao toen voor mensen die konden lezen allang duidelijk was wat een massamoordenaar dat was geweest. Hij deugde dus niet eens. Sinds de Tweede Wereldoorlog gebruiken we het woord ‘fout’ voor mensen die met de verkeerde kant hebben geheuld. Zo is Ivens ook ‘fout’ geweest omdat hij zich – en dat nog wel herhaalde malen – aan de zijde van massamoordenaars heeft opgesteld. Maar daar zou je nog je schouders over kunnen ophalen, omdat hij zelf, persoonlijk, niemand om zeep heeft geholpen, en hem verder negeren, zoals je Weinreb en de weduwe Rost van Tonningen negeert. Maar als zo'n man dan ook nog om de haverklap een prijs krijgt, dan kun je niet meer om hem heen. Op het laatst kon ik zijn gezicht niet meer zien. Hij maakte dat ik me vierkant achter mensen opstelde die ik in mijn normale doen geen seconde serieus zou nemen. Ik kon bijvoorbeeld minister De Koning wel zoenen toen hij in 1979 zei dat hij het persoonlijk met Ivens oneens was, ook al legde hij hem als ambtsdrager de lauwerkrans om. Tot wat voor medestanders dwingen je vijanden je als ze van zo laag allooi zijn!
Dat hij door links Nederland op handen werd gedragen vond ik niet meer dan normaal, daar is het ‘links Nederland’ voor, nietwaar? En dat hij dit jaar ook nog eens van minister Brinkman het Gouden Kalf, de grote prijs van de Stichting Nederlandse Filmdagen, kreeg, ach, daar is het minister Brinkman voor, die moest natuurlijk na zijn faux pas met de P.C. Hooftprijs precies het tegenovergestelde doen en een prijs uitreiken aan iemand die hem niet verdiend had en die persoon bovendien ‘rehabiliteren’ terwijl hij fout was. Wel heb ik me toen weer rot geërgerd aan de gebruikelijke tam-tam die met een prijsuitreiking aan Ivens gepaard gaat en aan het gedrag van de bejaarde maoïst zelf. Al die jarenlange bloeddorstige propaganda tegen de kapitalistische uitbuiters, maar wel een prijs van ze accepteren, dat vind ik van een laffe inconsequentheid, en helemaal als je er zo bij staat te grijnzen en bijkans te snotteren van O! wat ben ik ontroerd. Bah! En dan dat gebral over ‘rehabilitatie’. Die man wás allang ‘gerehabiliteerd’. Van Marga Klompé kreeg hij meer dan vijftien jaar geleden al een officiële staatsopdracht om een film te maken over Nederland. Me dunkt, als dat geen ‘rehabilitatie’ is. Die film moet er trouwens nog steeds komen. Hoe zit dat? Het is natuurlijk geen toeval dat die man zo veel films heeft gemaakt in opdracht – direct of indirect – van dictators of totalitaire regimes, die hem precies voorschreven wat hij moest laten zien. Als hij dan een opdracht krijgt waarbij hem de vrije hand wordt gelaten weet hij zich geen raad. Hij verafschuwt vrijheid, dat is de wortel van zijn karakter, hij is met heel zijn grote mond het type van de geboren hielenlikker.
Gelukkig verscheen er in Intermediair van 4 oktober een artikel van Michel Korzec en Hans Moll dat een boekje over de cineast opendoet dat niemand meer dicht kan slaan. Een paar citaten: ‘Hoe slaag je erin om de staatsgreep in Praag in 1948 te verdedigen met beelden en kunstgrepen die rechtstreeks geïnspireerd lijken door de grofste staaltjes van de propagandamachine van Goebbels en daar nooit voor ter verantwoording te worden geroepen?’ vragen de auteurs zich af. En: ‘Hoe presteer je het om uit een vierluik over de opbouw van het socialisme in Oost-Europa na de Tweede Wereldoorlog het deel over Joegoslavië zonder morren te verwijderen omdat dat land zich inmiddels in de ogen van je baas als broedplaats van fascisme heeft ontpopt, en toch door negen van de tien Nederlandse intellectuelen als een moedig man te worden beschouwd?’
‘Hoe presteer je het om net in de tijd dat in Bulgarije een van de weinige helden en martelaren van het democratisch socialisme in de twintigste eeuw na een geruchtmakend proces wordt terechtgesteld, een gespeelde documentaire over datzelfde onderwerp te maken waarin je de oppositie als een stel belachelijke, seniele en alcoholische reactionairen voorstelt? Om vervolgens, 37 jaar later, door een van de voormannen van de sociaal-democratie in Nederland, Marcel van Dam, als een verloren ideologische grootvader in zijn eigen radioprogramma te worden onthaald?’
Verder: ‘Toen Ivens zijn Heldenliederen in filmvorm draaide, waren de Russische concentratiekampen al volgestroomd. Onder de slachtoffers waren zijn beste vrienden. Nooit heeft hij een hand, laat staan zijn nek, voor hen uitgestoken.’
‘Hij heeft nooit een vriend in bescherming genomen tegen terreur. Hij liet ze meteen vallen als een baksteen.’
‘Gelukkig voor Ivens zijn de slachtoffers van de door hem aanbeden dictators ver buiten ons gezichtsveld gevallen. Gelukkig voor Ivens zijn de gemartelde overlevenden van zijn opdrachtgevers niet elke week op de televisie te zien. Gelukkig voor Ivens hebben zijn opdrachtgevers nooit een oorlog totaal verloren.’
Dat liegt er niet om. Eindelijk wordt deze ‘Vliegende Hollander’, zoals hij zichzelf graag noemt (‘Ik heb Holland uitgedaagd en daarom ben ik veroordeeld van het ene land naar het andere te zwerven.’), in het juiste zonnetje gezet.
In zijn column van 25 oktober reageert Hans Keller, in zijn hoedanigheid van ‘secretaris’ van de Ivens-vriendenclub, op het artikel van Korzec en Moll met een dermate klef verweer dat een uur later mijn tong nog aan mijn verhemelte plakt. Hij gaat op geen enkel argument in, maar probeert in plaats daarvan jankerig vertedering voor de krasse oude baas op te wekken: dat hij nog zo goed met jongens van vijfentwintig kan opschieten (‘Hij, de zesentachtigjarige’), dat hij zo naïef is en zo romantisch en zo vergeetachtig (het stáát er!), om te eindigen met: ‘die man is een raadsel’. Een raadsel! Hoe is het mogelijk, Keller? Hoe krijg je het uit je pen? Aren't we all? Straks ga je nog vertellen dat hij zo leuk met dieren kan omgaan.
Wat is hier aan de hand? Is het de schaamte om te bekennen dat je je hele leven achter iemand hebt aangelopen die een schurk en een bedrieger blijkt te zijn? Is het het gevoel van de keurige boekhouder die na jaren trouwe dienst erachter komt dat hij zijn beste krachten heeft gegeven aan een gigantische flessentrekkerij? Of lijkt het op de onwil van de redacteur om toe te geven dat hij door het redigeren van de memoires van een fantast heeft meegewerkt aan het verspreiden van leugens?
Wie Ivens verdedigt door hem primair als kunstenaar voor te stellen geeft aan dat hij hem niet serieus neemt, betogen Korzec en Moll terecht. En dat is precies wat Keller doet, als ik tenminste de volgende, cryptische, zin goed begrijp. ‘Ivens (is) gerehabiliteerd op grond van zijn sinds 1945 door de politiek bestreden artistiek belang en niet voor het artistieke inzicht dat Ivens de politiek heeft aangeboden.’ Als dit al iets betekent dan is het dat Ivens voor zijn bijdrage aan de politiek niet gerehabiliteerd hoeft te worden. Maar wat dan wel? Mag je hem daarvoor wél veroordelen? Mag je hem dat wél blijven aanrekenen? Waarom doet Keller dat dan niet? En wat bedoelt hij met ‘door de politiek bestreden artistieke belang’? Dat Ivens met zijn films een artistieke bedoeling had en daarin door de politiek werd gedwarsboomd? Maar dat is helemaal niet waar! Van twee kanten niet. Ten eerste werd Ivens niet in zijn artistieke aspiraties gehinderd, maar in de politieke boodschap die hij wilde uitdragen en ten tweede had hij met zijn films wel degelijk in de eerste plaats een politieke bedoeling. Nog iets. Ivens was nooit gevraagd om met zijn films een bijdrage te leveren aan de politiek, roept Keller. Ook al onwaar, want de grote en kleine dictators voor wie hij gewerkt heeft vroegen hem juist dáárom, anders zou hij, denk ik, nooit ‘gevraagd’ zijn.
Keller neemt Ivens niet serieus, maar kennelijk zichzelf ook niet. Als hij, om wat voor reden dan ook – omdat hij persoonlijk met Ivens bevriend is, of omdat hij zijn films zo goed vindt – hem wil blijven bewonderen ondanks dat hij fout is geweest (en nog steeds is), dan had hij dat onomwonden kunnen zeggen. Of hij had zijn mond moeten houden. Maar nu, met zo'n slap en huilerig verhaal, maakt hij zich alleen maar verdacht. Of vindt hij toch dat Ivens niet fout is geweest? In zijn stuk staat één ondubbelzinnig ware opmerking die daarop lijkt te wijzen: Ivens was ‘politiek gesproken niet achterlijk’ zegt hij. Nee, dat geloof ik ook niet. Hij wist volgens mij altijd verdomd goed wat hij deed met zijn perfide propagandaflms, daar kwam geen ‘raadsel’ bij te pas.
Ik denk dat het met Ivens eigenlijk het oude bekende verhaal is van de uiterlijk en in de persoonlijke omgang zachtmoedige, maar in diepste wezen naar absolute macht hunkerende totalitaire figuur die altijd al zo veel aantrekkingskracht heeft uitgeoefend op intellectuelen.
Telkens als ik dat sluwe lachje van hem weer zie vervloek ik hem hartgrondig. Dat blijft maar ijdel dooremmeren en trekt geen enkele consequentie uit zijn foute verleden en wordt nooit eens fatsoenlijk ter verantwoording geroepen. Vroeger, in Rusland, vloekte hij zelf ook wel eens. Hij vervloekte de koelakken, ‘zoals je onkruid in je tuin vervloekt’. En onkruid, dat weet hij, vergaat niet, dat moet je wieden.