
Ons huis in de laatste wereld
Na een maand stuurden ze Hector naar een ziekenhuis in Connecticut, een hospitaal voor terminaal zieke kinderen. Het was vlak bij Hartford en voor het gemak hadden ze een kerkhof langs de weg aangelegd, overschaduwd door treurwilgen en gespikkeld met wit-blauw gestreepte grafzerken. De weg liep met een bocht over het landgoed van groene heuvels, eendevijvers, verharde paden en banken. Het was er erg mooi. Hector lag op een afdeling aan het eind van een lange gang. Er stonden twee rijen eenvoudige ijzeren bedden en de ramen zaten hoog in de kale muren. Geen van de kinderen kon het gebouw uit. Om op de afdeling te komen moest je voorbij een bewaker en door drie dubbele deuren. Zelfs het zonlicht leek stiekem binnen te sluipen en de gezichten van de kinderen te verlichten als kleine Eldorado's. De patiënten waren onnozele kinderen. De meesten zaten vol water en slechte lucht en micróbios. Ze kwamen overal van de Oostkust vandaan en er was zelfs een klein meisje met vlechten uit Californië. De kinderen waren erg ziek en moesten vijf keer per dag pillen slikken en in flessen pissen waarna de inhoud onder microscopen werd bekeken. Elke week werden afzichtelijk dikke naalden met bloedmonsters genomen. De kinderen kregen voortdurend gas via slangen door hun neus toegediend en ijzeren staven werden in hun schaamdelen geschoven, staven zo koud en gemeen dat de botten van de kinderen hun lichamen verlieten en op de gang rond gingen wandelen om te wachten tot het vlees weer warm was geworden. Kleine schattige meisjes, die zeker tot schoonheden zouden zijn uitgegroeid, gingen zonder een vlekje op hun gezicht slapen om de volgende ochtend bont en blauw wakker te worden alsof ze een verschrikkelijk pak slaag hadden gehad. Dan weer werden ze bleek als vissen en begonnen te huilen. Sommige kropen over de vloer als hagedissen, terwijl andere wild rondrenden en tegen de muren opliepen en beefden. En als de verpleegsters langs kwamen met hun medicijnen, dan kropen de kinderen in kasten en spraken in zichzelf, krimpend van de pijn, smekend om hulp. Als een bundel zonlicht door het raam schoot en in een plas op de grond viel kropen ze erin om hun ingewanden te warmen. Ze zeilden over de vloer in hun scheepjes van licht tot ze zich niet meer konden bewegen. De mooie meisjes zongen tot ze buikkramp kregen en omkieperden en het huilen opnieuw begon. Soms kwamen 's nachts twee mannen met witte hoeden en gekleed als vuilnisophalers op de afdeling en tilden een slapend kind stilletjes uit zijn bedje, stopten het in een zak en droegen het weg. De volgende ochtend maakte een verpleegster kalm het bed van het verdwenen kind op zonder ook maar een woord tegen de andere kinderen te zeggen. Maar ze wisten het. Weer eentje naar het knekelhuis, foetsie als zoveel andere dingen: als het weifelende zonlicht, opgezogen door de spiegels en nooit weergekeerd, als speelgoed en kleine schoentjes en poppen en spiegeltjes, het ene moment waren ze er en dan poef! weg. Net als in de stripboekjes van Superman! Net als mama en papa! Net als hun huis en de hele wereld en de zon, poef! zo snel weg, onder hun neuzen vandaan gesnaaid.