
HET SPOOR TERUG
door Lynn Pan
‘Maar je tante Ying, die was anders,’ voegde ze er soms aan toe. ‘Die was bezeten – en hoe!’
Ying bracht al als tiener een glimlach om de lippen van de mensen en als volwassen vrouw was ze een schoonheid. Wenkbrauwen in een volmaakte boog, ivoorgladde huid, lichte blos op de wangen en niet uit een potje, weelderig zwart haar dat naar de mode haar voorhoofd omkranste – Ying had het soort gezicht dat dwingend alle blikken naar zich toe trok. Toch kon je ook iets onbehaaglijks in haar schoonheid bespeuren, niet alleen omdat die uitnodigde tot misbruik, maar ook omdat er een hulpeloze kwetsbaarheid uit sprak.
Op een dag kwam er een gast naar het huis voor een zakelijke bespreking met haar vader. Hij zat in de salon op de komst van zijn gastheer te wachten toen hij Ying door de voordeur binnen zag komen en naar de achterverblijven lopen. De snit van haar jurk deed denken aan een schooluniform – aan de hand van het uniform zou hij de school achterhalen. Ze had haast en zag er verhit uit. Haar blozende wangen, de fysieke nabijheid van een gespannen lichaam, zond een golf van begeerte door hem heen. Toen ze om zich heen keek ontmoetten haar ogen de zijne en ze was niet zo jong dat ze niet begreep wat ze daar zag.
De volgende dag zag Ying hem bij haar school rondhangen. Ze bood weerstand tegen zijn vleierijen, maar niet zo lang, denk ik; zelfs als ze met rust werd gelaten was ze waarschijnlijk vroegrijp geweest. Dat had hij direct gezien. Hij was van het zorgeloze type dat je op thé dansants tegenkwam, met iets glads en oppervlakkigs in zijn persoonlijkheid, een soort charmante onverschilligheid. Toen hij haar nam zei hij: ‘Kom, ik zal je leren het lekker te vinden.’ Het beangstigde haar en trok haar tegelijkertijd aan. Hij nam haar teder, ze hadden geen haast en ze had niet gehuild, alleen een beetje een pijnlijk gezicht getrokken. De angst die ze voelde werd vervolgens verdreven en verkeerde in genot. Hij was een getrouwd man, maar het besef dat hij haar zou misbruiken kwam te laat in haar op, toen zat ze al in de val.
Het leven van Ying was een illustratie van het Chinese gezegde: Schoonheid is verdoemd. Toen haar minnaar genoeg van haar had zette hij haar eenvoudig aan de dijk. ‘Meteen een eind aan maken,’ hoorde ze hem zeggen toen hij de kamer verliet, bijna zo nonchalant alsof hij naar zijn werk ging. Het onherroepelijke van die woorden verdoofde haar en het duurde even voordat ze over het bed begon te kronkelen en in het kussen te bijten om haar snikken te dempen.
Je geeft jezelf helemaal over aan het genot van een ander en als hij na een poos het geschenk niet meer waardeert, krijg je het terug en is het waardeloos geworden.
Na een poos sleet het verdriet een beetje, maar ze kreeg aanvallen van schaamte en voelde zich zo ellendig dat ze nauwelijks nog wilde leven. Steeds weer opnieuw beukte het enorme zelfverwijt op haar in, en de bittere vraag die daarop volgde: Zal ik mijn schande voor altijd met me mee moeten dragen? Het was omstreeks die tijd dat Jadeperzik in haar leven kwam. Onder andere omstandigheden zou Ying wellicht wat meer aansporing nodig hebben gehad, maar toen de oudere vrouw haar een beetje opium gaf om te proberen, waren een paar vleiende woorden genoeg. ‘Toe maar, het zal je goed doen. Je vergeet al je pijn.’
Jadeperzik zat vol onderhuidse wrok tegen Yings vader, en zijn lievelingsdochter in het verderf storten leek een goede manier om de rekening te vereffenen. ‘Er zal je niets ergs overkomen,’ zei ze tegen Ying. ‘Je voelt je alleen maar opgelucht.’
Opgelucht? Het bracht meer dan opluchting: het verjoeg haar demon. Een paar trekjes aan de pijp en het verstand werd beneveld, de emoties vervlakt en er daalde een doezeligheid over haar die alles, behalve het meest nabije, onwerkelijk deed lijken.
Dagen gingen voorbij, alles gaat voorbij. Toen ze weer opkeek was ze geheel en al verslaafd aan de opium. Ze werd bang, op de momenten dat ze niet volledig van de wereld was. De reactie van haar vader, zelf verslaafd, was: wat ik ben zal zij niet worden. Hij wilde haar van haar verslaving afhelpen, hij deed haar kamer aan de buitenkant op slot terwijl hij aan de andere kant van de deur haar kinderlijke jammeren hoorde dat overging in gillen. Hij hield zich doof voor haar smeekbeden, maar het bonzen op de deur werd Niangniang teveel. Ze deed de deur van het slot en onmiddellijk schoot Ying langs haar heen de kamer uit. Het deel van haar geest dat zich boven de pijn had verheven werkte met koortsachtige intensiteit en ze snelde door de stad, door de achterbuurten, over de tramrails, met doodsverachting, zolang ze de brandende dorst in haar lichaam maar kon stillen.
Toen ze thuisgebracht werd was ze slap en verdwaasd, haar begeerte was voorlopig gestild. Op het moment dat de honger op zijn gewelddadigst was geweest, had ze het huis van Jadeperzik bereikt. Ik heb hem laten boeten, dacht Jadeperzik toen de hijgende gillen en de pijnlijke smeekbeden van Ying over haar werden uitgestort. Het kostte twee pijpen om Yings jammeren te bedaren. Terwijl ze haar gaf waar ze om vroeg dacht Jadeperzik somber aan de vader van het meisje: Jij hebt me verwond, nu zal ik jou verwonden.
Ze konden haar de drug onthouden, maar ze konden niet voorkomen dat ze wegliep, tenzij met extreme maatregelen. Niangniang voelde haar maag krimpen toen haar vader sprak, beangstigender dan ze hem ooit eerder had gehoord: ‘Scheer haar kaal.’ Hij voegde er niet aan toe: ‘Dat zal haar binnenhouden.’
Ze werd de kamer binnengeleid waar de kapper al klaar stond, ze zag de tafel met de scharen en het scheermes, en de dienstmeiden en Niangniang eromheen. Ze wierp zich voor haar zuster op de grond en omklemde huilend haar voeten, maar Niangniang hield zich doof, ze vereelte haar ziel en hield haar stil, gaf de dienstmeiden opdracht hetzelfde te doen, tot Ying het scheermes op haar schedel voelde en haar haar viel en ze zich van niets meer bewust was, alleen van een kille angst en haar eigen gillen.
Haar kale hoofd hield haar een tijdje binnen, maar haar zwak voor het middel was een wond die nooit meer helemaal genas. Ze probeerde haar verslaving de baas te worden, maar ze raakte die nooit meer echt kwijt. In Hong Kong, waar ze in 1949 naar toe ging, leefde ze van de ene dag in de andere, en soms van het ene uur in het andere, voor wat in het plaatselijke dialect het ‘witte poeder’ wordt genoemd. Alleen na een shot heroïne kon ze diep en lang slapen. Ze was iemand die in de greep was van een steeds terugkerende pijn, een hel van zelfvernietigingsdrang. In de spiegel zag ze in haar holle ogen de oude vrouw die ze nooit zou worden. ‘Help, help ...’ huilde ze zachtjes tegen zichzelf.
Maar hulp kwam niet. In die tijd was het ieder voor zich, iedereen was desperaat, iedereen vluchteling. ’s Nachts kon ze nauwelijks een raam openen zonder de stoep vol slapende mensen te zien liggen, dakloze vluchtelingen uit China die er even ellendig aan toe waren als zij. Ze zag Niangniang zelden, die streed haar eigen strijd. Ja, ze kende niemand van wie je kon zeggen dat die zijn of haar situatie de baas was.
Op een dag volgde Niangniang een man die een gang doorliep naar een vertrek waar een bediende even een lijklade openschoof om haar Yings dode gezicht te tonen.
Van Niangniang hoorde ik, toen ik in 1989 weer in Hong Kong kwam werken, dat Ying op de Rooms-Katholieke begraafplaats in Happy Valley begraven lag. Ik kocht een vaas en een bosje lelies en tulpen en ging er op een zaterdagmiddag met de taxi naar toe. Op het kerkhof, waar de doden liggen die door de levenden niet langer bemind worden, verrijzen witte kruisen en engelen geschraagd door voetstukken op de graven die, in een afschuwelijke imitatie van de opeengepakte woonsteden van de levenden, hutje-mudje tegen elkaar liggen. Halverwege een looppad, temidden van een cluster gevlekte marmeren gedenktekens, vond ik Yings zerk. Haar foto was in glazuur gebakken, evenals haar geboorte- en overlijdensdata. Ze was op 25 mei 1953 gestorven, zag ik, drie maanden na haar veertigste verjaardag. In de ogen die me van de foto aankeken meende ik een belofte te zien van een passie die, als haar leven anders was verlopen, haar de gelukkigste vrouw ter wereld had kunnen maken.