|
Voor alles een soldaatOrwells gevecht tegen de leugensTwee keer in de vorige eeuw zijn de westerse intellectuelen in de greep geweest van de communistische ideologie. De eerste keer was in de jaren twintig en dertig en de tweede keer in de jaren zestig en zeventig. Beide keren werden dezelfde naïeve denkfouten gemaakt, terwijl het falen van de ideologie – praktisch, theoretisch, politiek – de eerste keer al tot op het bot was geanalyseerd en uiteengezet – in artikelen, pamfletten, essays, politieke beschouwingen en, niet in de laatste plaats, romans. De meeste van die schrijvers zijn goeddeels alweer vergeten, maar één van hen, George Orwell, is nog even spinglevend als een halve eeuw geleden. Het spookbeeld van de totalitaire dictatuur en de in slavernij eindigende revolutie is in onze beleving onverbrekelijk verbonden met de twee romans die hij daarover schreef: Animal Farm en 1984. Het is verbijsterend hoeveel invloed hij heeft gehad met die twee dunne, maar intense boekjes, plus nog een stapel verspreide journalistieke geschriften en essays. We bezigen dagelijks begrippen die van hem afkomstig zijn, zonder dat we het nog weten. Hij is de bedenker van de term ‘koude oorlog’, iedereen kent ‘Big Brother’ (al zal de betekenis daarvan nu enigszins verschoven zijn) en we hebben het nog steeds over de ondeugden van ‘nieuwspraak’ en ‘dubbeldenken’ in het politiek discours. Daarnaast is ‘orwelliaans’ welhaast een even bekend en veelgebruikt – en sinister – begrip geworden als ‘kafkaiaans’. De stapel geschriften over hem overtreft inmiddels zijn eigen productie, en zoals altijd bij belangwekkende en invloedrijke figuren tast men daarin vergeefs naar het mechanisme of de kiem die dit alles voortbracht. Dat is niet verwonderlijk: het belang van iemand is recht evenredig met zijn ongrijpbaarheid, zou je kunnen zeggen. Complexe levens, complexe persoonlijkheden. Je hebt natuurlijk altijd het min of meer onherleidbare talent, maar dat was bij Orwell niet bijster groot. Nee, het is eerder verbazend om te zien hoezeer hij zichzelf als schrijver ‘maakte’. Hij zwoegde lange tijd om de kristalheldere, glanzend gepolitoerde stijl te ontwikkelen die hem nog altijd zo leesbaar maakt – ‘proza als een vensterglas’ noemde hij het zelf – daarvóór schreef hij een bloemig Victoriaans proza, zwaar van adjectieven. In dat opzicht lijkt hij op onze eigen Karel van het Reve, die ook lang schaafde aan zijn parlando stijl – net als die van Orwell bedrieglijk eenvoudig: pas als je het probeert na te doen, merk je hoe moeilijk het is. Er was ook niets in Orwells opvoeding dat hem voorbestemde voor de humanitair-libertaire denker die hij later werd. Hij begon zijn leven als een echte Engelse snob die neerkeek op arbeiders (ze ‘stonken’), hij was racistisch, homofoob en lichtelijk antisemitisch. En aan al die vooroordelen ontworstelde hij zich, niet door een radicale daad van rebellie, zoals je zo vaak ziet, waarbij hij de hele ideologie waarmee hij was opgevoed overboord zette, maar door ze een voor een net zo lang te doordenken tot ze onder de hamerslagen van zijn logica verkruimelden. Ook daarin lijkt hij op Karel van het Reve, die zich een weg uit zijn communistische achtergrond redeneerde. George Orwel werd in 1903 als Eric Blair (geen directe familie van de huidige premier) geboren in het toenmalige Brits-Indië. Als klein kind al verhuisde hij met zijn moeder naar Engeland. Het is belangrijk te beseffen dat hij dus zijn formatieve jaren doorbracht in de periode voor de Eerste Wereldoorlog, toen de westerse samenleving bij wijze van spreken zijn onschuld nog niet verloren had en de mensen nog merendeels werden geregeerd door het idee dat ze na hun leven verantwoording moesten afleggen voor hun daden. Dat was bepalend voor de heersende moraal en het was zeker bepalend voor de standpunten die Orwell later innam. De kleine Eric was een goede leerling en kreeg een beurs voor Eton, de chicste eliteschool van Engeland. Daarna nam hij dienst bij de Britse koloniale politie en werd naar Burma gestuurd, waar hij ervaring uit de eerste hand opdeed met de onaangename aspecten van het kolonialisme. Hij nam ontslag en besloot schrijver te worden, maar dat betekende twintig jaar bittere armoede. In 1936 – hij begon zich toen ‘socialist’ te noemen – vocht hij aan republikeinse kant in de Spaanse burgeroorlog, waar hij voor het eerst kennismaakte met de moderne totalitaire dictatuur – Stalins communistische dictatuur. ‘Voor het eerst in mijn leven,’ schreef hij, ‘las ik krantenartikelen die geen enkele verband hielden met de werkelijkheid, zelfs niet het verband dat besloten ligt in een ordinaire leugen.’ Het was het spookbeeld van de vernietiging van de (historische) waarheid dat hem zijn leven lang zou achtervolgen en waar hij uit alle macht tegen zou blijven polemiseren. In de Tweede Wereldoorlog werd hij tewerkgesteld bij de propaganda-afdeling van de BBC. In die tijd kreeg hij het idee voor Animal Farm, een dierenparabel op de Russische revolutie. Het boek werd een doorslaand succes en voor het eerst in zijn schrijversloopbaan kon hij rekenen op een menswaardig inkomen. Maar hij leed aan tbc en de ziekte had hem al zodanig in zijn greep dat hij niet veel van zijn succes kon genieten. Na de oorlog begon hij aan zijn laatste en beroemdste roman, 1984, de uitwerking van een idee waar hij al minstens sinds de Spaanse burgeroorlog op liep te broeden. Met zijn laatste krachten, letterlijk hoestend en rochelend en bloed spuwend, voltooide hij de roman, en toen de eerste berichten over het daverende succes binnenkwamen, stierf hij. Ter gelegenheid van Orwells honderdste geboortedag dit jaar zijn er weer nieuwe boeken aan de stapel kritische literatuur toegevoegd. Drie daarvan springen eruit: twee lijvige biografieën, maar liefst, en één pamfletachtig boekje van de Amerikaans-Britse journalist Christopher Hitchens, Orwell’s Victory, dat vorig jaar al verscheen, maar speciaal voor dit ‘Orwelljaar’ in paperback is uitgebracht. Hitchens is een merkwaardige bentgenoot van Orwell, een van zijn vurigste pleitbezorgers, maar ook een van de felste aanhangers van de huidige Amerikaanse neo-conservatieven met hun revolutionaire elan en naïeve geloof in de maakbaarheid van de wereld, een dodelijke combinatie zoals iedereen weet die Orwell goed gelezen heeft. Hitchens is tevens ex-trotskist, dus men moet hem nageven dat hij consequent blijft en hoogstens zijn loyaliteiten nu eens hier en dan weer daar legt. Hij heeft heel wat leerzaams te melden over Orwell, en vooral over Orwells tegenstanders, maar hij heeft het vijandige beuken op de opinies van de tegenstander, zo typisch voor marxisten en communisten, nooit helemaal afgeleerd, zodat ik zijn boekje na lezing toch met een beetje een vies gezicht weglegde. Van de twee nieuwe biografieën – van D.J. Taylor en Gordon Bowker, respectievelijk (de vondsten zijn de wereld nog niet uit) Orwell en George Orwell geheten – is die van D.J. Taylor veruit de beste. Het boek is zo goed geschreven dat je af en toe de lectuur moet staken om op adem te komen. Van alle mensen die uitvoerig over Orwell hebben geschreven komt hij naar mijn smaak ook het dichtst bij Orwell zelf, met zijn kristalheldere stijl en ironisch-afstandelijke engagement. Met lenige zinnen weet hij telkens weer saillante en onvermoede aspecten van Orwell te strikken. Het leuke van zijn biografie is ook dat hij in zijn chronologisch relaas kleine hoofdstukjes steekt, een soort pluimpjes, waarin hij bepaalde kenmerken van Orwell belicht. Zo is er een hoofdstukje over zijn vroegoude gezicht, zijn raspende stem, die straks niemand meer kent omdat er niet één geluidsopname van hem bewaard is gebleven, zij rattenfobie, enzovoort. Bowker is daarentegen meer een graver en een opdisser: geen feit, geen kattebelletje blijft onvermeld of ongeciteerd, maar halverwege zijn boek betrapte ik me erop dat ik stiekem zat te kijken hoeveel bladzijden ik nog moest. Beide biografen komen ook met recentelijk ontdekte nieuwe feiten. Het meest ophefmakende was het bericht uit 1993 dat George Orwell in het begin van de koude oorlog een lijst had opgesteld van schrijvers en journalisten die cryptocommunist waren en daarom uit bepaalde posities geweerd moesten worden. Beide biografen, en ook Hitchens, bagatelliseren die daad en doen hun best te bewijzen dat het allemaal niet zoveel om de hakken had, dat er geen sprake was van hulp aan een Berufsverbote. Maar ik ben niet overtuigd dat George Orwell hen dat in dank zou hebben afgenomen. Hij vond: oorlog is oorlog – al is het een ‘koude’ – en dan is het normaal om bepaalde mensen uit machtsposities te weren. Dat deden ze ook met nazi-sympathisanten in de Tweede Wereldoorlog en daar maakte niemand ophef over. Hij was – en dat is denk ik een sluitende typering van hem – in de eerste plaats een soldaat. Hij zag er geen been in naar Spanje te gaan en als het moest fascisten overhoop te schieten. En ook in de literatuur was hij een soldaat: in zijn kritieken sabelde hij alles meedogenloos neer wat niet aan zijn minimumvereisten voldeed. Een boek moest goed geschreven zijn door een schrijver die iets te zeggen had – zo niet, dan maar een kogel, liefst tussen de ogen. De betekenis van George Orwell reikt, denk ik, dieper dan de onmiddellijke ontmaskering van de totalitaire ideologie die in zijn tijd opkwam. Over de hele wereld zijn zijn artikelen en essays verplichte kost op journalistieke opleidingen. Hij is de pionier van een discipline die, als ik het wel heb, tegenwoordig ‘culturele studies’ heet. Maar vooral in de politiek werpt hij zijn schaduw tot ver voorbij het heden vooruit. Hij hield destijds al vast aan het principe dat een humane politieke orde niet kan bestaan zonder een centraal ethisch richtsnoer en zonder een orgaan om dat te hanteren, een discussie die nu actueler is dan ooit. Hét probleem waarvoor de moderne tijd gesteld werd, schreef hij met vooruitziende blik, was het herstel van een absoluut gevoel voor goed en kwaad, nu de basis waarop die overtuiging berustte – het geloof in een leven na de dood – was weggevallen. De literaire status van George Orwell is gering. Dat wil zeggen dat hij door mensen die zich beroepshalve met ‘de literatuur’ – wat dat ook moge zijn – bezighouden gewoonlijk wordt verontachtzaamd of geringschat, men beschouwt hem graag als een tweederangsschrijver of – vooruit – een ‘goede slechte schrijver’. Het is moeilijk om onder de indruk te raken van de argumenten, niet in de laatste plaats omdat ‘argumenten’ hier vaak gebruikt worden als zweepjes voor het aanvuren van stokpaarden (de literatuurkritiek), of louter requisieten zijn bij een vooringenomen standpunt (de ‘literatuurwetenschap’). Ik bepaal me liever to Orwells eigen criteria: een boek moet goed geschreven zijn door een schrijver die iets te zeggen heeft. En dat Orwell goed kon schrijven en veel te zeggen had staat buiten kijf. Zijn boeken en essays en artikelen komen aan als mokerslagen. Bovendien deel ik met veel andere bewonderaars van George Orwell de mening dat je bij het lezen van zijn boeken onmiddellijk het gevoel krijgt met een schrijver te maken te hebben die ertoe doet, op een manier waarop de meeste andere schrijvers er niet toe doen. |
|
![]() ![]() |