
Zij die niet treuren
Alofa Tausi
Het begint altijd met eten. Aardappelen. Pasta. Bruine rijst. En ander voedsel dat het speeksel in onze monden vreemd is. Altijd als grootmoeder Tausi begint over de aardappelen weet ik dat ze iets anders bedoelt. Dat weet ik, maar ik wacht alleen maar af. Ik wacht tot de rest van het verhaal eruit vliegt, zoals ze zegt dat een verhaal altijd doet.
Een verhaal is als een vogel. Zijn veren en kleuren worden bepaald door zijn oorsprong.
Als een verhaal gelukkig is en blij, dan heeft de vogel blauwe of groene of gele veren.
Als een verhaal wijs is, dan heeft het gouden veren.
Als een verhaal lief is, vredig is, dan heeft de vogel witte veren. Zuiver witte veren. Witter dan broodkruim. Witter dan hagedisseneieren. Zuiverder dan de lichtbundels van de maan.
Verdriet is altijd een rode vogel. Helderrood. Donkerrood. Half rood. Helemaal rood. Elke tint rood. En het zit in de moa, het middel van een vrouw of een man of een kind. Wachtend. Wachtend op zijn kans om te krijsen. Te k-r-ij-s-e-n.
Een droeve vogel die wacht om uit de leegte van de buik te vliegen, de verdrukking van de tong, de wanhoop van de ziel, zal altijd de kleur van een maanloze nacht hebben. Een maanloze nacht vol van de trieste roep van vliegende vossen. Het onophoudelijke huilen van honden. De stille stilte van graven.
Veel van zulke vogels leefden in Tausi's mond.
Rode vogels.
Blauwe vogels.
Zwarte vogels.
Vogels van goud.
Witte vogels.
Vogels van goud.
Gele vogels.
Vogels van goud.
Levend en ademend en fladderend in haar buik. Op het puntje van haar tong. Klaar om te vliegen. Klaar om weg te trekken. Klaar om het blauw van de hemel te omhelzen. Zoekend naar vrijheid in de gezichten van jongeren, van ouderen, van de sterken, de zwakken, de lelijken en de mooien. In de gezichten ook van hen die geliefd worden en hen die niet geliefd worden.
Maar dan zijn er vogelrealiteiten die verborgen zitten onder de schoonheid van hun vleugels, hun snavels, hun tongen, hun klauwen. Pijn veroorzaken wanneer ze maar de kans krijgen. Mensen in hun ogen klauwen. Schijten op mensen ook, of ze geliefd zijn of niet.
Ik weet de dag nog dat ik de zwarte vogel voor het eerst zag. De vogel met de rode veren boven zijn neus. Ik was een baby, wat betekende dat mijn vermogen om te herinneren sterker was dat het eerste ochtendlicht. Het was de dag dat Pisa, mijn moeder, me slechts gewikkeld in kranten naar het huis van Filiga bracht. En zo maakte ik kennis met Tausi, de moeder van mijn vader, mijn grootmoeder.