
Eerst was er de zee
J. stond op, liep zonder hem aan te kijken voor de ouwe langs en daalde de trap van de veranda af.
‘Je bent geen man, jij.’
‘Hou op met die onzin,? zei J. en het klonk haast hartelijk. ‘Ga maar naar bed.’
J. keek naar de golven die lichtend over het strand rolden. De drank gleed koel en droog door zijn keel. Hij hoorde het zoet ruisende terugrollen van de golf. Hij hoorde Octavio het huis in gaan. Toen hij begon te wateren daverde het eerste schot en voelde hij de inslag die hem omverwierp. Verdwazing. Tintelen in zijn rechterarm. Hij keek naar zijn overhemd dat nat werd van het bloed. ‘O god!’ zei hij. Hij probeerde overeind te komen, maar zijn rechterarm weigerde dienst en hij rolde weer in het gras. Hij steunde op zijn linkerarm en slaagde erin op de been te komen. Misselijk. Hij wilde wegrennen toen hij het tweede schot hoorde en weer in het gras viel.
‘O god,’ zei hij. ‘Ze vermoorden me.’
Hij bleef even stil naar de grassprietjes liggen kijken. Hij tilde zijn hoofd op en zag Octavio hoog op de veranda staan, het nog rokende geweer in de hand.
‘Dat komt er nou van als je arme mensen de grond in trapt.’
‘Octavio, roep een dokter.’
Maar de ouwe was al weg. Hij sloot zijn vrouw en kinderen in een kamer op en ging naar het gehucht om te vertellen dat hij J. vermoord had.
‘Octavio, een dokter.’
Er slopen fluittonen in zijn ademhaling. In huis huilden Octavio’s vrouw en kinderen. Takken zwiepten in het gezicht van de ouwe, die als een gek over het pad naar het gehucht rende, zijn geweer in de aanslag tegen de duisternis.
‘Een dokter!’ zei J.
Hij deed geen poging meer om overeind te komen. Hij wist dat het toch niet ging. Hij keek naar de rollende, oplichtende golven en hoorde het zachte ronken van de garnalenboot op zee.
‘O god!’
Salomón kwam en zei dat in de regentijd het echte vissen pas begon. Hij opende zijn ogen en Salomón was weg, de lichtende golven rolden. Hij vroeg weer om een dokter. Hij sloot zijn ogen en Salomón zei opnieuw dat in de regentijd het echte vissen pas begon.
Dat was het laatste wat hij van een menselijk wezen hoorde.
Toen de golven zich zoet ruisend terugtrokken hoorde hij het al niet meer.
Octavio kwam terug, gevolgd door menselijke gestalten (niemand durfde bij hem in de buurt te komen), en liep naar de plaats waar hij onbeweeglijk en lijkbleek lag. Hij tilde hem op, zoals je een slapend kind optilt, droeg hem naar de veranda en vandaar naar zijn slaapkamer, waar hij hem op bed liet vallen. Toen nam hij het pad naar het dorp.
Hij ging zich aangeven.