Duivelspaardjes

Kort nadat ze de drie jongens in de greppel hadden gevonden, werd een man die ze ‘de Duvel’ noemden vermoord door vier andere mannen, allemaal met een mitrailleur en allemaal met een bijnaam. Op de kinderen beneden maakte dat zoveel indruk dat ze er lange tijd over steggelden of de man die de Duvel met een pennenmesje in zijn borst gestoken had nu degene was die door de anderen ‘het Paard’ werd genoemd, of dat degene die aan het eind ‘het is afgelopen met je, klote-Duvel’ had gezegd en hem voor zijn kop had geschoten, de man was die ze ‘Gigi’ noemden. Maar allemaal waren ze het erover eens dat de man, gekneveld en met een prop in zijn mond, die met tape was dichtgeplakt, in het begin gehuild had en tekeer was gegaan achter zijn prop, maar dat daarna, met alle trappen en messteken, zijn blik glazig was geworden alsof het hem allemaal niets meer kon schelen.

‘En wat moesten jullie zo nodig gaan kijken wat die mannen daar deden? Nou? Nou?’ schreeuwde de moeder terwijl ze hun met de riem ervanlangs gaf.

De mannen waren gestopt bij een van de grote koffieplantages beneden op de helling en de kinderen zagen vanuit hun huis hoe ze de Duvel de auto uit sleurden en met hem de plantage in gingen. Helpidio, Darío, Gusmara en John Elkin renden in een zucht de weg af en slopen geruisloos tussen de bananenbomen en de koffiestruiken door. Ze verscholen zich achter een met mos begroeide rots, zo groot als een personenauto, die midden op de finca lag (eigendom van een zekere señor Betancourt, die alleen in de weekenden kwam, om zich te bezatten), en keken wat ze met de man uitspookten.

‘Ben je dan soms vergeten wat er met Rósember is gebeurd? Nou? Nou?’ schreeuwde de moeder terwijl ze als een gek op de kinderen in sloeg, die kakelend in het rond stoven. ‘Het wordt m’n dood nog. Die blagen worden m’n dood nog.’

Over Alirio, die het huis uit was, ging het gerucht dat hij bij een bende huurmoordenaars zat. De moeder zei dat het laster was. Op een dag toen zij niet thuis was (hij wilde zeker geen preek), kwam hij in een taxi, samen met een vrachtwagentje waaruit een tweedeurs ijskast werd geladen. Een van de deuren was voor de vriezer en de andere voor het koelgedeelte, en in een van de twee zat een apparaat dat ijsklontjes maakte. Je zou niet zeggen dat Alirio ooit een kippendief was geweest. Hij had geen puistjes meer en zijn stem was zacht en warm geworden, zoals die van zijn oudste broers. Hij had hetzelfde loopje, rustig en waardig, maar er was iets in zijn ogen dat zijn broers niet hadden, iets kwikzilverigs dat hoorde bij zijn vage glimlach, die leek te beduiden dat hij er trots op was bepaalde grenzen te hebben overschreden. Na ervoor gezorgd te hebben dat de etenswaren in de ijskast werden gezet, deelde Alirio biljetten van duizend peso onder de kleintjes uit, liet een envelop voor Omaira achter en verdween weer.



Uit: Tomás González, Duivelspaardjes, Atlas Contact 2017.
Vertaling: Jos den Bekker.

 

U kunt dit boek bestellen bij De Nederlandse Internet Boekhandel.


Valid HTML 4.01! Valid CSS!