Het broze licht

 

Indien de deuren der waarneming gezuiverd werden,
zou de mens alles ervaren zoals het is: oneindig.
– WILLIAM BLAKE (1757-1827), Het huwelijk van hemel en hel

 

De wereld is onbestendig als een brandend huis.
– LIN CHI († 866)

 

 

1

Die nacht lag ik lang wakker. Sara, naast me, sliep ook al niet. Ik keek naar haar bruine schouders, haar rug, die nog slank was voor haar negenenvijftig jaar, en vond troost in haar schoonheid. Van tijd tot tijd hielden we elkaars hand vast. Niemand sliep in het appartement, niemand praatte, zo nu en dan hoestte er iemand of ging plassen en kroop weer in bed. Vrienden van ons, Debrah en James, waren gekomen om ons een hart onder de riem te steken en hadden zich op een matras in de woonkamer geïnstalleerd. Venus, de vriendin van Jacobo, sliep op zijn kamer. Mijn twee zoons Jacobo en Pablo waren twee dagen eerder in een huurbusje van Rent-A-Car naar Chicago gereden, waar ze het vliegtuig naar Portland hadden genomen. Op zeker moment meende ik zacht gitaargetokkel te horen in de kamer van Arturo, mijn derde zoon. Op straat klonken de nachtkreten van de Lower East Side, de eeuwige kapotgesmeten flessen. Om drie uur ’s nachts, of daaromtrent, kwamen er met hol geronk twee of drie motoren van de Hells Angels langs, die twee straten verderop hun honk hadden. Ik sliep bijna vier uur achter elkaar, droomloos, tot ik om zeven uur gewekt werd door een steek in mijn buik vanwege de dood van mijn zoon Jacobo, die we voor zeven uur ’s avonds in Portland, tien uur New York, gepland hadden.

2

Ik kuste Sara, stond op en zette koffie. Onwillekeurig keek ik naar het schilderij waaraan ik werkte. Het was nog te vroeg om de jongens te bellen, die brachten de nacht door in een motel vlak bij het vliegveld van Portland. Het onderwerp van mijn schilderij was het schuim dat door de schroef van de veerpont in het groene water wordt opgeworpen als hij bij het verlaten van de steiger vaart maakt. Het smaragdgroen van het water was te bleek uitgevallen, te oppervlakkig, bedacht ik, als het glazuur van een mintsnoepje. Ik was er nog niet in geslaagd de afgrondelijke diepte, de dood, voelbaar te maken zonder dat je hem zag, zonder dat het expliciet werd. Het schuim zag er mooi uit, onbevattelijk, chaotisch, gescheiden en toch onscheidbaar van het water. Het schuim was goed.

In de tijd van dit werk, waar ik al een jaar eerder, in de zomer van ’98, aan begonnen was, zat ik hele dagen op de pont, almaar heen en weer pendelend tussen Staten Island en Manhattan, soms een biertje drinkend en altijd turend in het water. Ik sloot zelfs vriendschap met een paar varende straatmuzikanten, en met een zekere Louis Larrota (Luis Bancarrota, noemde ik hem voor de grap, hoewel hij daar de lol niet van inzag, want hij kende geen Spaans en geen Italiaans), de enige schoenpoetser die nog over was op de pont. Ik hoor hem nu nog roepen als hij over de dekgangen liep: Shine! Shine! Die schoenpoetser kreeg steeds minder klanten, want de meeste mensen liepen toen al op sportschoenen. Bij het vallen van de avond, die achter de hijskranen van New Jersey, doortrokken van meeuwen, had staan gloeien, keerde ik naar huis terug.



Uit: Tomás González, Het broze licht, Meridiaan 2022.
Vertaling: Jos den Bekker.

 

Valid HTML 4.01! Valid CSS!