
De Bedrieger
Deel een
De rokken van de ui
Ik wilde dit boek niet schrijven. Ik wist niet precies waarom ik het niet wilde, of ik wist het wel en wilde het niet erkennen of durfde het niet te erkennen, of toch niet helemaal. In ieder geval heb ik me ruim zeven jaar lang tegen het schrijven van dit boek verzet. In die tijd schreef ik twee andere boeken, maar ik bleef steeds aan dit ene boek denken. Omgekeerd: op mijn manier schreef ik, terwijl ik die twee boeken schreef, ook dit boek. Of misschien was het wel zo dat dit boek op zijn manier mij schreef. De eerste alinea’s van een boek zijn altijd de laatste die ik schrijf. Dit boek is af. Deze alinea is de laatste die ik schrijf. En omdat het de laatste is, weet ik nu waarom ik dit boek niet wilde schrijven. Ik wilde het niet schrijven omdat ik bang was. Dat wist ik al vanaf het begin, maar ik wilde het niet erkennen, of durfde het niet te erkennen, of toch niet helemaal. Het enige wat ik nu weet is dat mijn angst gerechtvaardigd was.
Ik leerde Enric Marco in juni 2009 kennen, vier jaar nadat hij was veranderd in de grote bedrieger, de grote boosdoener. Velen zullen zich zijn geschiedenis nog herinneren. Marco was een Barcelonees van in de tachtig die bijna drie decennia lang net had gedaan of hij een overlevende was van de naziconcentratiekampen en naar Hitler-Duitsland was gedeporteerd. Die drie jaar voorzitter was geweest van de Amical de Mauthausen, de grote Spaanse vereniging van overlevenden van de Holocaust. Die honderden lezingen en tientallen interviews had gegeven. Die belangrijke officiële onderscheidingen had gekregen en in het Spaanse parlement namens honderden van zijn zogenaamde lotgenoten het woord had gevoerd. Tot begin mei 2005, toen werd ontdekt dat hij nooit gedeporteerd was geweest en nooit in een nazikamp had gezeten. Die ontdekking werd gedaan door een onbekende historicus, Benito Bermejo, kort voor de zestigste verjaardag van de bevrijding van de naziconcentratiekampen, die gevierd zou worden met een ceremoniële herdenking in het voormalige Kamp Mauthausen, waar voor het eerst een Spaanse minister-president bij aanwezig zou zijn en waarin Marco een vooraanstaande rol zou spelen, als hij die niet op het laatste moment had moeten opgeven omdat zijn bedrog aan het licht gekomen was. Toen ik Marco leerde kennen was net mijn tiende boek, Anatomie van een moment, uitgekomen en het ging niet zo lekker met me. Ik wist zelf niet waarom: met mijn gezin ging het goed, zo te zien, en het boek was een succes. Weliswaar was mijn vader gestorven, maar dat was alweer bijna een jaar geleden, dus ik had tijd genoeg gehad om zijn dood te verwerken. Hoe weet ik niet, maar op een dag kwam ik tot de slotsom dat mijn malheur te wijten was aan mijn laatste boek. Niet omdat het me fysiek en mentaal had uitgeput (of dat niet alleen), maar ook (of vooral) omdat het een raar boek was, een vreemd soort roman zonder fictie, een door en door waargebeurd verhaal, gespeend van ook maar een greintje verzinsel of fantasie dat lichtheid in de zaak had kunnen brengen. Ik dacht dat dát het was wat me gevloerd had. Op alle uren van de dag hield ik mezelf voor, als een soort mantra: ‘Realiteit is de dood, fictie doet leven.’ Intussen voerde ik een verloren strijd tegen mijn angstgevoelens en paniekaanvallen. Ik viel huilend in slaap en werd huilend wakker, en overdag vermeed ik gezelschap, om te kunnen huilen.
Ik besloot een nieuw boek te schrijven, dat was de oplossing. Ik had ideeën zat, maar het probleem was dat de meeste daarvan waargebeurde verhalen waren. Van de ideeën die fictie waren sprongen er drie uit. Het eerste was een roman over een filosofieprofessor aan de Universidad Pontificia de Comillas, die tot over zijn oren verliefd wordt op een pornoster en naar Boedapest reist om haar persoonlijk te ontmoeten, haar zijn liefde te verklaren en een huwelijksaanzoek te doen. De tweede had als titel Bikkel en zou het openingsdeel worden van een serie detectiveromans met als hoofdpersoon een personage dat Juan Luis Manguerazo heette. De derde ging over mijn vader en begon met een scène waarin ik hem tot leven wek en we samen een portie gebakken eieren met worst en kikkerbilletjes verorberen in El Figón, een restaurant in het Cáceres van zijn jeugd, waar we meer dan eens met z’n tweeën hebben gegeten.
Ik probeerde die drie romans te schrijven en alle drie mislukten ze. Op een dag stelde mijn vrouw me een ultimatum: ofwel ik maakte een afspraak met een psychiater, óf zij vroeg een scheiding aan. Ik wist niet hoe gauw ik bij die psychiater – een psychoanalyticus – moest komen, die zij me overigens zelf aangeraden had. Het was een slinkse, afstandelijke kaalkop met een niet te plaatsen tongval (soms klonk hij als een Chileen of een Mexicaan, andere keren als een Catalaan of misschien als een Rus). De eerste zittingen bleef hij me maar de les lezen over het feit dat ik pas naar hem toe was gekomen toen ik op het punt van instorten stond. Mijn hele leven heb ik de draak gestoken met psychoanalytici en hun pseudowetenschappelijke hocus pocus, maar ik zou liegen als ik beweerde dat die sessies niks uithaalden: ze boden me ten minste een plek om te huilen, tranen met tuiten. En ik zou ook liegen als ik niet bekende dat ik vaak genoeg op het punt heb gestaan om van de divan te springen en met die psychoanalist op de vuist te gaan. Hij probeerde me bovendien fluks twee conclusies aan te praten. Ten eerste dat de schuld voor mijn misère niet lag bij mijn fictieloze roman of waargebeurde verhaal maar bij mijn moeder, hetgeen verklaart waarom ik vaak na die sessies zin had om haar te wurgen zodra ik haar weer zag. De tweede conclusie was dat mijn leven een farce was en ikzelf onecht, dat ik voor de literatuur had gekozen om een vrij en gelukkig en authentiek leven te leiden, terwijl ik een onecht en ongelukkig slavenleven leidde, dat ik de romanschrijver uithing en praatjes verkocht en de mensen allerlei dingen voorspiegelde, maar dat ik in werkelijkheid alleen maar een bedrieger was.
Die laatste conclusie leek me dichter bij de waarheid (en minder afgezaagd) dan de eerste. Die herinnerde me aan Marco en aan een gesprek van lang geleden over Marco waarin ze me voor bedrieger hadden uitgemaakt.