omslag

Pater Matamoros

Pater Matamoros — de eerwaarde pater San José Matamoros del Palacio — was van onbestemde leeftijd en bleek werkelijk een rare vogel op de pastorie, grijs en kaalgeplukt, uit God weet welke luchtstreken afkomstig. Hij ging in het zwart gekleed, en in plaats van een wit boordje droeg hij een grijze coltrui. Zijn jasje leek geleend en was hem te groot. Zijn blauwzwarte internaatschoenen met witte veters waren gebarsten en de zolen doorgesleten. Hij droeg een bril met rechthoekig montuur: één glas had een doorlopende barst en één poot was gerepareerd met een groezelig stuk leukoplast.

Toen hij de likeur op had rende hij achter Tancredo aan naar de sacristie (de regen nam toe en vulde de goten in de tuin, die overliepen op de stenen vloer van de galerij) en daar aangekomen keek hij gretig om zich heen en bleef staan voor de doeken met godvruchtige afbeeldingen die de muren sierden. Hij maakte een kruisteken voor een Maagd van Botticelli, en zijn ogen leken verrukt te bidden. Tancredo maakte zich intussen nuttig en haalde een handdoek om zijn gezicht en haren te drogen, zijn kletsnatte handen, zijn vogelnek. Matamoros liet het zich welgevallen, zonder zijn ogen af te houden van de barmhartige Madonna del Magnificat. Eindelijk zuchtte hij en wierp nogmaals een blik om zich heen, terwijl hij goedkeurend knikte. Hij keek enigszins spottend naar de oude zwarte telefoon op een tafeltje. Hij was verbaasd over dat verscholen hoekje met de telefoon, waar bovendien een lege, kale stoel stond, omgeven door een menigte gipsen engelen, maagdmaria?s en gekwelde heiligen, een soort verslagen leger met gebroken neuzen, afgehakte armen, half geknakte of verbleekte vleugels, de ogen wit, de gezichten gekrast, de handen gebroken en de vingers gespleten, een vreemd volkje dat ongetwijfeld wachtte op overplaatsing naar een reanimerende ambachtsman, of naar een vuilnisman. En hij glimlachte en zei: ‘Telefoon: directe lijn met God.&rsquo Uit zijn zak haalde hij een klein geel kammetje, waarmee hij zijn wilde dos in het gareel bracht, daarbij de enorme gouden kelk als spiegel gebruikend die Almida nooit in de mis wilde hanteren, God mag weten waarom. Uit dezelfde zak haalde hij een flesje mondwater, en tot gêne van de gebochelde nam hij twee of drie teugen die hij genadeloos in diezelfde kelk spoog. ‘Dat moet schoongemaakt worden,’ zei hij. En toen pas keek hij Tancredo strak aan, als een roofvogel. ‘Jij bent mijn misdienaar, niet?’ vroeg hij, de onvermijdelijke vluchtige blik op zijn bochel werpend. Hij glimlachte vriendelijk. ‘Zet dat maar op het altaar,&rsquo beval hij terwijl hij hem een kleurige, geciseleerde glazen ampul vol water overhandigde. ‘Hiermee leng ik de wijn aan,’ sprak hij, en vervolgens, zijn ogen gevestigd op een bronzen kruisbeeld, alsof hij aan de Allerhoogste verantwoording aflegde: ‘Ik drink liever mijn eigen water als ik de mis opdraag.’ Daarna liet hij zich de heilige gewaden omhangen, zonder zijn brandende ogen af te houden van de gedienstige bultenaar, van zijn hoge bochel, die hij onverbloemd van onder tot boven bekeek. Hij wees ernaar en zei: ‘Ook een kathedraal.’

Op het belangrijke moment dat hij het heiligdom betrad draaide hij zich om naar Tancredo alsof hij iets vergeten was. ‘Ik lees niet uit het Evangelie,’ fluisterde hij. ‘Dat doe jij. Ik neem aan dat je weet wat voor dag het vandaag is.’ En hij liep bedaard naar het blanke altaar, dat leek te zweven in de neveling, hij naderde in een wolk van geparfumeerde kaarsen, onder het eerbiedig gestommel van de gelovigen, die opstonden. Hij drukte een kus op het midden van het altaar, een lange kus, één knie gebogen, de armen gestrekt als vleugels, zijn rug flonkerend van het grote, goudgeborduurde kruis op zijn tuniek, en hij verhief zich majestueus, liet zijn ogen dwalen over de ogen van hen die hem aanriepen en begon zijn mis — een curieus begin, bedacht Tancredo met een huivering, want na het kruisteken in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest en vóór de schuldbelijdenis zei hij niet ‘beminde gelovigen’, maar ‘geminde belovigen’.

De gebochelde lette niet erg op het verdere verloop van de begroeting, want vlak voor hij zich opzij van het altaar opstelde zag hij dat Sabina hem vanuit de sacristie in het oog hield. Ze zou tot na afloop van de mis op hem blijven letten, en ook dan nog, tot pater Matamoros weg was. Dan zou ze zich op hem storten en zorgen dat ze haar zin kreeg, tenzij Tancredo zich omgaf met de Lilia’s, als een pover schild.



Uit: Evelio Rosero, De drie Lilia's, De Geus 2013.
Vertaling: Jos den Bekker.

 

U kunt dit boek bestellen bij De Nederlandse Internet Boekhandel.


Valid HTML 4.01! Valid CSS!